ECLI:NL:RBROT:2023:5219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
C/10/633239 / HA ZA 22-115
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij binnenvaartvervoer van gecontamineerde lading en de rol van eigen schuld

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van binnenvaartvervoer, is de aansprakelijkheid van de vervoerder en de scheepseigenaar aan de orde. De lading, bestaande uit Jet-brandstof, werd van Rotterdam naar Antwerpen vervoerd, maar arriveerde gecontamineerd met FAME (Fatty Acid Methyl Ester). De ladingbelanghebbende, Totsa Total Oil Trading SA, heeft de vervoerder, Interstream Barging Netherlands B.V., en de scheepseigenaar, Staatsman B.V., aangeklaagd voor schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervoerovereenkomst onder het CMNI (Verdrag van Boedapest) valt, met aanvullend Belgisch recht. De vervoerder werd aansprakelijk gesteld op basis van artikel 16 CMNI, maar de rechtbank oordeelde dat er ook sprake was van eigen schuld van Totsa, omdat de eerste voetmonsters niet correct waren geanalyseerd. Hierdoor was de schade aan de lading deels te wijten aan de nalatigheid van Totsa. De rechtbank heeft de waarde van de ladingschade vastgesteld en de aansprakelijkheid van Interstream beperkt tot een deel van de schade. De scheepseigenaar, Staatsman, werd niet aansprakelijk geacht, omdat er geen sprake was van schuld van het schip. In de vrijwaringszaak vorderde Interstream schadeloosstelling van Staatsman en Tremella, wat door de rechtbank werd toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/633239 / HA ZA 22-115 van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
TOTSA TOTAL OIL TRADING SA,
gevestigd te Genève, Zwitserland,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht,
ALLIANZ GLOBAL CORPORATE & SPECIALTY SE,
gevestigd te München, Duitsland,
eiseressen,
advocaat mr. L.R. Latten te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERSTREAM BARGING NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. Roos te Capelle aan den IJssel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STAATSMAN B.V.,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/633268 / HA ZA 22-127 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERSTREAM BARGING NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. T. Roos te Capelle aan den IJssel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STAATSMAN B.V.,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TREMELLA B.V.,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagden,
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam.
Eiseressen in zaak 22-115 worden hierna gezamenlijk Totsa c.s. genoemd en afzonderlijk Totsa en Allianz. Gedaagden in zaak 22-115 worden hierna Interstream en Staatsman genoemd. Eiseres in zaak 22-127 wordt hierna Interstream genoemd. Gedaagden in zaak 22-127 worden hierna gezamenlijk Staatsman c.s. genoemd en afzonderlijk Staatsman en Tremella.

1..De procedure in zaak 22-115, de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2021, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord van Interstream;
  • de conclusie van antwoord van Staatsman, met producties 1 en 2;
  • de oproep van 5 juli 2022 voor de mondelinge behandeling;
  • de zittingsagenda van 11 oktober 2022;
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties van Totsa c.s., met producties 5 tot en met 10;
  • de producties 1 en 2 van Interstream;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 9 november 2022;
  • de pleitnota van Totsa c.s.;
  • de pleitnota van Interstream;
  • de pleitnota van Staatsman;
  • de akte uitlaten producties van Totsa c.s.;
  • de akte van Staatsman.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De procedure in zaak 22-127, de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 januari 2022, met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
  • de oproep van 5 juli 2022 voor de mondelinge behandeling;
  • de zittingsagenda van 11 oktober 2022;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 9 november 2022;
  • de pleitnota van Interstream;
  • de pleitnota van Staatsman c.s.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De feiten in beide zaken

3.1.
Totsa is onder meer handelaar in (ruwe) oliën. Allianz is de goederenverzekeraar van Totsa. Interstream is binnenvaartbevrachter in vloeibare producten. Staatsman exploiteert een binnenvaartbedrijf en is eigenaar van het binnen(motortank)schip Staatsman (hierna: de Staatsman). Tremella exploiteert de Staatsman.
3.2.
Op 9 oktober 2020 heeft Totsa opdracht gegeven aan Interstream tot
het vervoer van ca. 6.500 mt ‘Jet’ (brandstof voor straalvliegtuigen, hierna: de lading) van Rotterdam naar Antwerpen. Interstream heeft haar afspraken met Totsa diezelfde dag vastgelegd in de ‘Customer Nomination N0285075’ (hierna: de opdrachtbevestiging).
3.3.
Interstream (als bevrachter) en Staatsman en Tremella (als scheepseigenaar respectievelijk exploitant) hebben in augustus 2013 een bevrachtingsovereenkomst gesloten voor het vervoer over binnenwateren van goederen aan boord van de Staatsman (hierna: de bevrachtingsovereenkomst).
3.4.
Op de opdrachtbevestiging staat vermeld dat de ‘TOTSA GTC’ van toepassing zijn. Hiermee worden de door Totsa gehanteerde ‘Barge General Charter Conditions’ (versie 2015, hierna: GCC) bedoeld.
3.5.
De GCC bevatten onder meer de volgende bepalingen:
[artikel 5.4:]
“Before the start of the loading operations, Owner (and, if applicable, his
subcontractor) will make sure that the cargo tanks, pipelines, hoses and pumps are
empty and that they are clean or suitable for the Product. Any associated costs and
delays will not be for Charterer's account.”
[artikel 10.5 GCC:]
“Whenever the product analysis reports from an independent surveyor demonstrate
that the quality of the samples of the Product at the discharge location is off-spec,
whereas the product analysis reports from the loading installation demonstrate that
the Product was on spec at the loading installation, it will be presumed that the
quality problem has occurred during the voyage, and Charterer will then be entitled
to issue a claim for the damage resulting from this quality problem (such as, but not
limited to, loss of value of the cargo, costs related to the examination of the quality
of the cargo, costs of transporting the off-spec Product to their possible new
destinations, or the non-delivery because of the off-spec status of the Product, etc...)
within the limits of CMNI when applicable.
Compensation for loss of or damage to cargo shall be fixed according to the market price of
the cargo at loading time, even when the CMNI applies and therefore the Parties agree to
apply article 20.4.b of the CMNI
This is without prejudice to any other rights available to Charterer under applicable law.”
3.6.
Totsa heeft Bureau Veritas/Inspectorate Netherlands B.V. (hierna: Inspectorate) opdracht gegeven om de scheepstanks van de Staatsman te inspecteren.
3.7.
Inspectorate heeft de scheepstanks van de Staatsman op 13 oktober 2020 geïnspecteerd. Inspectorate heeft die dag om 12:00 uur een ‘cleanliness certificate’ afgegeven met daarin het volgende voorbehoud:
“Due to the nature of the product the tank(s) will be finally accepted after analysis of the first foot samples”.
3.8.
Op 15 oktober 2020 is begonnen met de belading van de Staatsman bij de Vopak Terminal in Rotterdam. Tussen 10:54 uur en 16:00 uur is in alle ladingtanks (1-12) van de Staatsman een eerste voet van de lading gezet. Het totaalgewicht van deze twaalf eerste voeten lading was (iets meer dan) 716 mt.
3.9.
Inspectorate heeft vervolgens van ieder van deze twaalf voeten lading monsters genomen voor inspectie. Hierna is op diezelfde dag door Inspectorate een ‘Certificate of Analysis’ afgegeven waarop bovenaan staat vermeld dat het verrichte onderzoek betrekking heeft op één samengesteld monster van alle afgenomen eerstevoetmonsters:
“Composite of all first foot samples during loading”
Aan het eind van dit analysecertificaat is de opmerking geplaatst dat het onderzochte monster niet gecontamineerd is:

Clear, bright and visually free from solid matter and un-dissolved water at ambient fuel temperature”.
3.10.
De belading van de Staatsman is rond 19:00 uur weer hervat, waarbij de ladingtanks verder zijn gevuld met de lading. Op 16 oktober 2020 is de belading voltooid.
3.11.
Na aankomst van de Staatsman bij Total Raffinaderij in Antwerpen op 16 oktober 2020 is uit prelossingsanalyses door Inspectorate gebleken dat de lading niet voldeed aan de vereiste specificaties vanwege een te hoog gehalte FAME, dat staat voor Fatty Acid Methyl Ester, oftewel vetzuurmethylester.
3.12.
De Staatsman heeft van 17 oktober 2021 tot en met 9 november 2020
overgelegen bij Total Raffinaderij in Antwerpen. Interstream heeft voor deze overligtijd
€ 205.200,-- in rekening gebracht bij Totsa als ‘floating storage'. Totsa heeft dit overliggeld aan Interstream betaald.
3.13.
Op 9 november 2020 heeft Totsa de lading verkocht aan Gunvor S.A (hierna: Gunvor) voor een restwaarde van in totaal USD 2.225.977,39 (6.489,73 mt x USD 343/mt). Deze verkoop van de lading aan Gunvor is een zogenaamde ‘intercompany verkoop’, waarvoor, zoals gebruikelijk, geen commerciële factuur is opgesteld. Op 10 november 2020 is de lading uit de Staatsman gelost.
3.14.
BMT Netherlands B.V. (hierna: BMT) heeft in opdracht van Totsa vanaf 19 oktober 2020 onderzoek gedaan en op 12 februari 2021 een expertiserapport uitgebracht met betrekking tot bovengenoemde contaminatie van de lading.
3.15.
Voordat de onderhavige zaak aanhangig iss gemaakt, is nog het volgende gebleken:
  • i) Voorafgaand aan de belading waren weliswaar de meeste van de twaalf ladingtanks van de Staatsman met FAME gecontamineerd maar niet alle, waaronder ladingtank 10.
  • ii) De onderzoeksresultaten die zijn vermeld in het hierboven in 3.9 genoemde ‘Certificate of Analysis’ van 15 oktober 2020 van Inspectorate waren niet gebaseerd op een samengesteld monster van alle afgenomen eerstevoetmonsters maar slechts op een monster dat was afgenomen van de eerste voet lading in ladingtank 10.

4..Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
Totsa c.s. vorderen dat deze rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijkuitvoerbaar bij voorraad:
( i) voor recht verklaart dat Interstream en Staatsman dan wel Interstream dan wel
Staatsman jegens Totsa c.s., dan wel jegens Totsa, dan wel jegens Allianz, aansprakelijk zijn/is voor de schade aan de lading als in de dagvaarding omschreven;
( ii) Interstream en Staatsman hoofdelijk dan wel Interstream dan wel
Staatsman veroordeelt tot betaling aan Allianz van USD 137.582,27 dan wel het equivalent daarvan in euro’s op de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over het toegewezen bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
  • iii) Interstream en Staatsman hoofdelijk dan wel Interstream dan wel Staatsman veroordeelt tot betaling aan Allianz van USD 40.135,67 dan wel het equivalent daarvan in euro’s op de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over het toegewezen bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
  • iv) Interstream en Staatsman hoofdelijk dan wel Interstream dan wel Staatsman veroordeelt tot betaling aan Allianz van USD 242.915,76 dan wel het equivalent daarvan in euro’s op de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over het toegewezen bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
  • v) Interstream en Staatsman hoofdelijk dan wel Interstream dan wel Staatsman veroordeelt tot betaling aan Totsa van USD 20.000,-- dan wel het equivalent daarvan in euro’s op de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over het toegewezen bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
  • vi) Interstream en Staatsman in de proceskosten en de nakosten veroordeelt.
4.2.
Hieraan leggen Totsa c.s. – samengevat – de volgende stellingen ten grondslag:
  • Door de contaminatie van de lading aan boord van de Staatsman heeft Totsa schade geleden en kosten gemaakt;
  • Allianz heeft deze schade en kosten, met aftrek van het eigen risico, vergoed aan Totsa;
  • Interstream is op grond van artikel 16 CMNI aansprakelijk voor schade door beschadiging van de goederen die is ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen ten vervoer en het ogenblik van hun aflevering. Op grond van artikel 19 CMNI is Interstream derhalve aansprakelijk voor de waardevermindering van de lading;
  • Op grond van artikel 10.5 GCC komen zowel de beschadiging van de lading als de beredderingskosten (i.c. onderzoekskosten en overliggelden) voor vergoeding in aanmerking;
  • Staatsman is, met inachtneming van de relevante bepalingen van het CMNI-verdrag, jegens Totsa c.s. aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. Zij heeft een schip ter beschikking gesteld waarvan de scheepstanks al anderhalf jaar niet gereinigd waren en heeft daarmee bewust het gevaar in het leven geroepen dat de scheepstanks schade zouden veroorzaken aan de daarmee vervoerde lading, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt;
  • Allianz is gesubrogeerd in de rechten van haar verzekerde Totsa; zij heeft de schade en kosten van Totsa als volgt vergoed aan Totsa:
waardeverlies lading: USD 137.582,27
onderzoekskosten: USD 40.135,67 (€ 33.904,10)
overliggelden: USD 242.915,76 (€ 205.200,--)
subtotaal: USD 420.633,70
eigen risico: -/- USD 20.000,--
totaal: USD 400.633,70;
  • Het waardeverlies van de lading ad 137.582,27 USD is berekend door de normale marktwaarde van de lading te verminderen met de daadwerkelijke opbrengst;
  • Het eigen risico van Totsa op grond van haar verzekeringsovereenkomst met Allianz bedraagt USD. 20.000,--.
4.3.
Staatsman concludeert tot afwijzing van de vorderingen dan wel tot aanzienlijke matiging van de vorderingen tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van Totsa c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
4.4.
Aan haar verweer legt Staatsman – samengevat – de volgende stellingen ten grondslag:
- De Staatsman was door de zijdens Totsa aangestelde inspecteur geschikt bevonden
om de lading te vervoeren;
- Totsa heeft de eerste voetmonsters onjuist dan wel niet direct geanalyseerd, waardoor, primair, de vervoerder is ontheven van aansprakelijkheid dan wel, subsidiair, sprake is van eigen schuld van Totsa;
- Er is geen, dan wel slechts beperkte, waardevermindering opgetreden van de lading;
- Totsa c.s. kunnen op grond van het CMNI Verdrag en Boek 8 BW geen betaling vorderen van de onderzoekskosten en de overliggelden.
4.5.
Interstream voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Totsa c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
4.6.
Interstream sluit zich aan bij het door Staatsman gevoerde verweer. Daarnaast voert Interstream tot haar verweer – samengevat – het volgende aan:
- Primair beroept Interstream zich op uitsluiting van haar aansprakelijkheid als vervoerder op grond van artikel 16 CMNI. Totsa heeft de Staatsman immers met nagelensde tanks en na analyse van de eerstevoetmonsters geaccepteerd en beladen;
- Subsidiair beroept Interstream zich op eigen schuld van Totsa.
- De gevorderde overliggelden en onderzoekskosten maken geen deel uit van de schade waarvoor Interstream als vervoerder aansprakelijk kan zijn. Artikel 19 lid 5 CMNI bepaalt dat het recht op schadevergoeding geen afbreuk doet aan het recht van de vervoerder op de vracht zoals voorzien in de vervoerovereenkomst. Overliggeld valt onder de reikwijdte van dat artikel. Bovendien kwalificeren de gevorderde overliggelden niet als waardevermindering in de zin van art. 19 lid 1 of lid 3 CMNI maar als gevolgschade, waarvoor de vervoerder niet aansprakelijk is. Datzelfde geldt voor de gemaakte onderzoekskosten, die niet tot beperking van de schade hebben gediend.

5..Het geschil in de vrijwaringszaak

5.1.
Interstream vordert dat deze rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat Staatsman c.s. Interstream moeten vrijwaren en schadeloos stellen voor de vorderingen die Totsa c.s. in de hoofdzaak tegen Interstream hebben ingesteld;
  • Staatsman en Tremella hoofdelijk veroordeelt, des dat de een betalende de ander zal
zijn bevrijd, tot betaling aan Interstream van hetgeen waartoe Interstream in de hoofdzaak is veroordeeld, een eventuele kostenveroordeling daaronder begrepen;
  • Staatsman en Tremella hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding aan Interstream van alle schade die zij lijdt omdat zij door Totsa c.s. in de hoofdzaak tot schadevergoeding wordt aangesproken, de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • Staatsman en Tremella in de proceskosten veroordeelt.
5.2.
Volgens Interstream zijn Staatsman en Tremella gehouden haar te vrijwaren. Verder stelt Interstream dat zij volgens het aanvullend toepasselijke Nederlandse recht heeft op vergoeding van de expertisekosten en de wettelijke rente vanaf 1 november 2017.
5.3.
Staatsman en Tremella voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen dan wel tot aanzienlijke matiging van de vorderingen tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van Interstream, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
5.4.
Aan hun verweer leggen Staatsman en Tremella – samengevat – ten grondslag dat zij alle voorzorgsmaatregelen hebben genomen die van een goed vervoerder mogen worden verwacht en waartoe zij ingevolge de bevrachtingsovereenkomst waren gehouden.

6..De beoordeling in de hoofdzaak

Bevoegdheid en toepasselijk recht

6.1.
Deze zaak betreft een internationale kwestie, omdat Totsa en Allianz hun woonplaats hebben buiten Nederland. Daarom onderzoekt de rechtbank eerst de internationale bevoegdheid en het toepasselijk recht.
6.2.
Brussel I bis -Vo is zowel materieel, formeel als temporeel toepasselijk. Interstream en Staatsman, de gedaagden, hebben de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet betwist. Daarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van een stilzwijgende forumkeuze in de zin van artikel 26 Brussel I bis. De relatieve bevoegdheid van deze rechtbank, de rechtbank Rotterdam, volgt uit artikel 625 Rv.
6.3.
Op de rechtsverhouding tussen Totsa en Interstream is het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over binnenwateren van 22 juni 2001 (hierna: het CMNI) dwingendrechtelijk van toepassing. Zie artikel 2 CMNI. Op geschilpunten betreffende deze rechtsverhouding die niet zijn geregeld in het CMNI is Belgisch recht van toepassing op grond van de rechtskeuze voor Belgisch recht in artikel 23.1 GCC.
6.4.
De rechtsverhouding tussen Totsa en Staatsman is buitencontractueel van aard. Op grond van artikel 22 CMNI is het CMNI echter ook relevant voor die rechtsverhouding:
Artikel 22 CMNI Toepassing van de ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid
De in dit Verdrag voorziene of in de vervoerovereenkomst overeengekomen ontheffingen en beperkingen zijn van toepassing op elke vordering wegens verlies, schade of te late aflevering van de in de vervoerovereenkomst bedoelde goederen, ongeacht of deze vordering is gebaseerd op een vervoerovereenkomst, op onrechtmatige daad of op een andere rechtsgrond.
6.5.
Op geschilpunten betreffende deze rechtsverhouding die niet zijn geregeld in het CMNI is Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 4 Rome II, omdat de schade zich heeft voorgedaan in Nederland (Rotterdam) en het geschil geen kennelijk nauwere band heeft met een ander land.
Subrogatie van Allianz in de rechten van Totsa
6.6.
Intersream en Staatsman hebben niet betwist dat Allianz de schade en kosten van Totsa, met aftrek van het eigen risico van € 20.000,--, heeft vergoed en in zoverre is gesubrogeerd in de rechten van Totsa. Dit is dus vast komen te staan.
De tegen Interstream ingestelde vorderingen betreffende de ladingschade
(a)
Aansprakelijkheid van Interstream jegens Totsa?
6.7.
Totsa c.s. hebben aan hun vorderingen tegen Interstream ten grondslag gelegd dat de lading door of tijdens het vervoer gecontamineerd is geraakt in de zin van artikel 16 lid 1 CMNI, zodat Interstream daarvoor aansprakelijk is
6.8.
Interstream betwist dat zij aansprakelijk is voor de door Totsa c.s. gevorderde ladingschade. Volgens Interstream komt haar een beroep toe op overmacht in de zin van artikel 16 CMNI. Daarnaast voert Interstream aan dat zij ontheven is van aansprakelijkheid omdat de contaminatie van de lading het gevolg is van handelen of nalaten door of namens de afzender, Totsa, in de zin van artikel 18 CMNI. Tot slot betwist Interstream de omvang van de schade waarvoor zij aansprakelijk is. In dat verband doet Interstream een beroep op eigen schuld.
(b)
Schade ontstaan tussen inontvangstneming en aflevering? Overmacht?
6.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat Interstream als vervoerder verplicht was de lading in dezelfde staat te Antwerpen af te leveren als waarin deze in Rotterdam ten vervoer was ontvangen. Op grond van artikel 16 lid 1 CMNI is de vervoerder aansprakelijk voor schade door beschadiging van de goederen ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming ten vervoer en het ogenblik van hun aflevering, voor zover hij niet bewijst dat de schade voortvloeit uit omstandigheden die een zorgvuldig vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen. Totsa c.s. dienen derhalve feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, die aantonen dat de lading niet in dezelfde staat door de vervoerder, Interstream, is afgeleverd als waarin zij door Interstream in ontvangst is genomen (vgl. ook artikel 3 lid 1 CMNI).
6.10.
Volgens de industriestandaardspecificatie 'Def Stan 91-091' is het maximaal toegestane gehalte FAME in vliegtuigbrandstof 50 mg/kg. Niet in geschil is (i) dat, toen de lading in Rotterdam door Interstream ten vervoer in ontvangst werd genomen, deze niet gecontamineerd was met FAME en (ii) dat de lading bij aflevering in Antwerpen in zodanig ernstige mate gecontamineerd was geraakt met FAME dat deze niet meer voldeed aan bovengenoemde specificatie en dus
off specwas. Verder is niet in geschil dat de hoeveelheid FAME die gedurende het vervoer terecht is gekomen in de lading zich al in de ladingtanks van de Staatsman bevond voordat de lading in die tanks werd geplaatst. Dat betekent dat Interstream in beginsel aansprakelijk is, tenzij het door haar gedane beroep op overmacht slaagt. Interstream stelt daartoe – kort gezegd – dat volgens Belgische jurisprudentie geldt dat, indien de ladingtanks voor belading in opdracht van de afzender zijn gekeurd en in orde bevonden, een zorgvuldig handelend vervoerder een contaminatie met een voorgaande lading niet heeft kunnen vermijden.
6.11.
Dat de aanwezigheid van FAME in de ladingtanks van de Staatsman voorafgaande aan het vervoer van de lading voortvloeit uit omstandigheden die Interstream als een zorgvuldig vervoerder niet had kunnen vermijden en waarvan Interstream de gevolgen niet had kunnen verhinderen in de zin van artikel 16 lid 1 CMNI is niet vast komen te staan. Voor zover Interstream dit al betoogt, is niet komen vast te staan dat Totsa reeds voordat enig deel van de lading, waaronder de eerste voeten, in de ladingtanks van de Staatsman was gezet, definitief akkoord was gegaan met de staat waarin de ladingstanks toen verkeerden.
6.12.
Aan aansprakelijkheid van Interstream op grond van artikel 16 CMNI kan ook niet afdoen het beroep dat Interstream doet op de ontheffing in de zin van artikel 18 lid 1 sub a en b CMNI. Vast staat immers dat de lading aan boord van de Staatsman gecontamineerd is geraakt met in de ladingtanks aanwezige restanten FAME. Daar is de schade het gevolg van, en niet van het (be)handelen van de afzender. Voor zover Interstream betoogt dat het doorgaan met de belading na het nemen en analyseren van de eerstevoetmonsters tot ontheffing van aansprakelijkheid moet leiden, kan dat verweer niet slagen, omdat het uitsluitend ziet op de (omvang van de) schade en dus geen grond biedt voor ontheffing van aansprakelijkheid in de zin van artikel 18 CMNI.
6.13.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het beroep dat Interstream doet op eigen schuld.
(c)
Eigen schuld van Totsa ten opzichte van Interstream?
6.14.
Interstream heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Als Inspectorate wél een composietmonster had gemaakt van alle eerstevoetmonsters en dat composietmonster had geanalyseerd, zou de ladingschade beperkt zijn geweest tot het totale volume van de eerste voeten, te weten ca. 716 mt. Van die 716 mt zijn de eerste voeten in ladingtanks 2, 6, 8 en 10 (circa 35% van alle eerste voeten) niet gecontamineerd met FAME maar gezond. Interstream is op grond van eigen schuld van Totsa dus niet (geheel) aansprakelijk voor de schade die na de hervatting van de belading aan de lading is toegebracht althans deze schade op grond van eigen schuld voor rekening van Totsa komt.
6.15.
Totsa c.s. betwisten dat de schade een gevolg is van eigen schuld van Totsa.
6.16.
Het leerstuk ‘eigen schuld’ is niet geregeld in het CMNI. Of Interstream een beroep kan doen op eigen schuld en, zo ja, of dat beroep leidt tot vermindering van de omvang van haar aansprakelijkheid, wordt dus bepaald door Belgisch recht. Belgisch recht is immers in aanvulling op het CMNI van toepassing op de rechtsverhouding tussen Totsa en Interstream.
6.17.
In het Belgische recht ontbreekt weliswaar een wettelijke bepaling met betrekking tot eventuele fouten van de benadeelde, maar in de rechtspraak is aanvaard dat dit een verweermiddel is dat elke aangesprokene kan aanvoeren (zie ook prof. dr. B. Weyts, “Billijkheid als rode draad in het Belgische en Nederlandse leerstuk over eigen schuld?”, AV&S 2013/19).
6.18.
Tussen partijen staat vast dat Interstream de Staatsman met nagelensde tanks ter beschikking heeft gesteld. De drie voorgaande ladingen alsmede het feit dat de tanks niet waren gewassen waren bekend bij Inspectorate en Totsa. Uit het
cleanliness certificatevan 13 oktober 2020 blijkt dat Inspectorate de Staatsman (voorwaardelijk) heeft goedgekeurd voor belading onder voorbehoud van de resultaten van de analyse van de monsters van alle in de ladingtanks gezette eerste voeten lading. Vaststaat dat Totsa de schade had kunnen beperken door i) van al die eerste voeten lading een monster te nemen, ii) die eerstevoetmonsters direct te analyseren op voor Totsa relevante factoren, waaronder in ieder geval het gehalte FAME en iii) de belading te stoppen indien uit de analyse van die eerstevoetmonster was gebleken dat die monsters niet
on specwaren. Niet is gebleken dat die maatregelen niet in redelijkheid van Totsa konden worden gevergd, zodat het niet nemen van die maatregelen een omstandigheid is die aan Totsa kan worden toegerekend. Sterker nog, de bedoeling van het door Inspectorate, dat was ingeschakeld door Totsa, op 15 oktober 2020 afgegeven
Certificate of Analysiswas nu juist om verslag uit te brengen van het onderzoek naar de samenstelling van
alleeerste voeten lading die waren gezet in de ladingtanks van de Staatsman. Dit volgt uit de aanhef van dit analysecertificaat: “Composite of all first foot samples during loading”. Inspectorate heeft met het afgeven van dit certificaat dus ten onrechte de indruk gewekt dat hierin verslag werd gedaan van het onderzoek naar de samenstelling van
alleeerste voeten lading, terwijl dit certificaat in werkelijkheid slechts het onderzoek betrof naar de samenstelling van de eerste voet lading in ladingtank 10, waarin zich, als gezegd, geen FAME bevond.
6.19.
Er bestaat een direct causaal verband tussen enerzijds (de afgifte op 15 oktober 2020 van het
Certificate of Analysisbetreffende) het onderzoek door Inspectorate dat zich heeft beperkt tot een analyse van de eerste voet lading in ladingtank 10 en anderzijds de hervatting van de belading van de Staatsman op 15 oktober 2020. Het uitblijven van een analyse van de eerste voeten lading in de andere ladingtanks van de Staatsman komt volledig voor rekening van Inspectorate en dus ook voor rekening van Totsa. Daarom slaagt het beroep van Interstream op eigen schuld van Totsa naar het daarop toepasselijke Belgische recht.
6.20.
De omvang van de schade is mede het gevolg van het nalaten van Totsa (Inspectorate) zoals onder 6.18 omschreven. De schadevergoedingsverplichting van Interstream strekt daarom niet tot vergoeding van de schade die is ontstaan door de contaminatie van het gedeelte van de lading dat in de ladingtanks van de Staatsman is gezet nadat in ieder van die ladingtanks op 15 oktober 2020 reeds een eerste voet lading was gezet.
6.21.
Uit het expertiserapport van BMT volgt dat in ladingtanks 2, 6, 8 en 10 van de Staatsman geen FAME aanwezig was voorafgaande aan de belading. Hiervan is Interstream ook op de hoogte, zo volgt onder meer uit haar conclusie van antwoord. In randnummer 4.3 van die conclusie, welk randnummer deel uitmaakt van het gedeelte van die conclusie met het opschrift “waardevermindering, begroting van de schade”, betoogt Interstream het volgende:
“Indien de afzender op basis van een correcte analyse van het composietmonster van de eerste
voeten de belading had gestopt zou de schade beperkt zijn gebleven tot ongeveer
716/6490*USD 78.212,20 = USD 8.634,06. De meerdere schade is veroorzaakt door de eigen
fouten van Totsa.”
Met het getal 716 in dit randnummer doelt Interstream op de totale hoeveelheid van de eerste voeten van de lading die in de ladingtanks is gezet, derhalve ook op de eerste voeten in de niet met FAME ‘vervuilde’ ladingtanks 2, 6, 8 en 10. Ondanks dat de eerste voeten lading in die vier ladingtanks niet gecontamineerd zijn geraakt met FAME, is Interstream dus kennelijk toch bereid ook voor de eerste voeten lading in die vier ‘schone’ ladingtanks aansprakelijkheid op zich te nemen. De rechtbank zal Interstream daarin volgen, nu gesteld noch gebleken is dat Staatsman, (onder meer) gedaagde in de vrijwaring, zich niet op datzelfde standpunt stelt.
6.22.
Interstream is dus slechts gehouden tot vergoeding van de contaminatie van een gedeelte van 716/6490 mt van de lading. De schade ten gevolge van de contaminatie van het overige gedeelte van de lading, derhalve een gedeelte van 5.774 mt, dient Totsa zelf te dragen.
(d)
De waarde van de ladingschade waarvoor Interstream aansprakelijk is
6.23.
Volgens artikel 19 lid 2 CMNI is de vervoerder bij schade aan de goederen aansprakelijk voor de waardevermindering. Totsa c.s. en Interstream verschillen van mening over – samengevat – het bedrag per mt (metrieke ton) waarmee de beschadigde lading in waarde is gedaald.
6.24.
Op grond van artikel 19 lid 3 CMNI wordt de waarde van de goederen bepaald volgens de beursprijs of, bij gebreke daarvan, volgens de marktprijs, of, bij gebreke van beide, volgens de gebruikelijke waarde van goederen van dezelfde aard en kwaliteit op de plaats van aflevering.
6.25.
Bovengenoemd geschilpunt tussen Totsa c.s. en Interstream spitst zich toe op de hoogte van de
marktprijsper mt van de lading op de plaats en op de dag van ‘aflevering’ van de lading als bedoeld in artikel 19 CMNI. Kennelijk is een
beursprijsvan de lading niet aan de orde.
6.26.
Dat Antwerpen de plaats is van aflevering van de lading is niet in geschil. Wél is in geschil welke gebeurtenis als de ‘aflevering’ van de lading moet worden beschouwd in de zin van artikel 19 CMNI. Volgens Totsa c.s. vond de aflevering van de lading pas plaats op 10 november 2020, de dag dat Interstream de opdracht kreeg om de lading te lossen en de lossing vervolgens ook daadwerkelijk plaatsvond. Interstream, daarentegen, is van mening dat de aflevering al op 16 oktober 2020 plaatsvond, de dag waarop Interstream de lading ter lossing aanbood aan Totsa, de losgereedmelding derhalve. Dat Totsa hier niet aan mee zou hebben gewerkt kan daar volgens Interstream niets aan afdoen.
6.27.
Anders dan Totsa c.s. betogen, staat het bepaalde in artikel 16 lid 2 CMNI (
De aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade door verlies of door beschadiging van de goederen die ontstaat vóór het ogenblik van laden in het schip of na het ogenblik van lossing, wordt geregeld door het op de vervoerovereenkomst toepasselijke recht van een Staat.) er niet aan in de weg dat in een voorliggend geval het moment van ‘aflevering’ in de zin van de CMNI al bij de losgereedmelding ligt.
6.28.
Tijdens de zitting is gebleken dat de lading aan Gunvor is verkocht tegen CIF-waarde, de waarde van een artikel verhoogd met een toeslag voor vracht- en verzekeringskosten. De prijs waarvoor de lading verkocht is aan Gunvor bedroeg
USD 343,00 per mt, zo is niet in geschil. In geschil is ook niet dat de ‘gezonde’ marktprijs van de lading op 16 oktober 2020 overeenkwam met een CIF-waarde van USD 342,75 per mt en op 10 november 2020 met een CIF-waarde van USD 363,75. Wanneer uitgegaan moet worden van 16 oktober 2020 als de dag van aflevering, is Interstream derhalve geen enkel bedrag aan ladingschade verschuldigd, terwijl dat bedrag uitkomt op (het euro-equivalent van) USD 14.857,-- (716 x USD 20,75 (USD 363,75 minus USD 343,00)) wanneer 10 november 2020 als dag van aflevering heeft te gelden. Van welke dag de rechtbank moet uitgaan als de dag van aflevering maakt dus een wezenlijk financieel verschil uit voor partijen.
6.29.
Artikel 10 lid 2 CMNI regelt de aflevering door de vervoerder en luidt als volgt:
Artikel 10 CMNI Aflevering van de goederen
[…]
2. De terbeschikkingstelling van de goederen aan de geadresseerde in
overeenstemming met de vervoerovereenkomst of met de in de
desbetreffende handel geldende gebruiken of met de in de loshaven
geldende voorschriften wordt als aflevering beschouwd.
De terbeschikkingstelling van de lading in overeenstemming met de vervoerovereenkomst geldt dus als aflevering. Op de vervoerovereenkomst tussen Totsa als afzender en Interstream als vervoerder zijn, als gezegd, de GCC van toepassing. In artikel 7.1 GCC is het volgende bepaald:

7. LOADING AND UNLOADING
7.1.
Cargo shall be pumped into the cargo tanks of the Barge by Charterer at his expense but at his
risk and peril only up to the point where the Product passes the flange connection between the
Barge's permanent hose connection and the loading port's hoses.
Cargo shall be pumped out of the Barge's cargo tanks by Owner at his expense but at his risk
and peril only up to the point where the Product passes the flange connection between Barge's
permanent hose connection and the receiver's hoses and shall be fully stripped by means of
stripping system.”
Op Interstream rust dus de verplichting om bij aankomst van het schip in de loshaven de lading uit de ladingtanks van het schip te pompen via het buizensysteem van het schip. Pas nadat de lading het buizensysteem van de landtank heeft bereikt, heeft de afzender de beschikking over de lading. Het risico gaat over bij het passeren van de flens. Dit alles betekent dat de aflevering nog niet voltooid was op het moment van de losgereedmelding op 16 oktober 2020. De aflevering van de lading vond dus pas plaats op 10 november 2020.
6.30.
De ladingschade waarvoor Interstream aansprakelijk is bedraagt dus (het euro-equivalent van) USD 14.857,-- (716 x USD 20,75 (USD 363,75 minus USD 343,00)).
6.31.
De door Totsa c.s. als vordering (v) gevorderde vergoeding van het eigen risico ad USD 20.000,-- van Totsa maakt deel uit van de in deze zaak door Totsa c.s. gevorderde ladingschade. Zoals hierboven is overwogen, is Interstream ter zake van deze ladingschade slechts aansprakelijk ter hoogte van een bedrag van (het euro-equivalent van) USD 14.857,-. Dit bedrag is dus niet hoger dan genoemd eigen risico van Totsa. Aangezien Totsa wegens het door haar als verzekerde verschuldigde eigen risico niet volledig schadeloos is gesteld door haar verzekeraar Allianz voor de door haar geleden ladingschade, zal Interstream dan ook veroordeeld worden tot betaling van genoemd schadebedrag van (het euro-equivalent van) USD 14.857,-- aan Totsa. Daarom zal de tegen Interstream ingestelde vordering (v) in zoverre worden toegewezen en zal de tegen Interstream ingestelde vordering (ii) volledig worden afgewezen.
6.32.
Zoals volgt uit het bovenstaande, is Interstream slechts aansprakelijk voor een gedeelte van de gevorderde ladingschade. Integrale toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht, die betrekking heeft op “de schade aan de lading als in deze dagvaarding omschreven”, is dus niet aan de orde. De partijen in deze zaak hebben zich in het geheel niet uitgelaten over de formulering van een verklaring voor recht waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat Interstream (of Staatsman) slechts voor een (specifiek) gedeelte van de ladingschade aansprakelijk is. Daarnaast is door Totsa c.s. niet toegelicht welk zelfstandig belang Totsa c.s. hebben bij de door hen gevorderde verklaring voor recht, nu zij tevens vergoeding vorderen van de ladingschade waarop deze verklaring voor recht betrekking heeft. De tegen Interstream ingestelde vordering (i) zal daarom worden afgewezen.
De tegen Interstream ingestelde vordering (iii): onderzoekskosten
6.33.
Allianz heeft aan Totsa een bedrag uitgekeerd van USD 40.135,67 als vergoeding van een door Totsa aan BMI betaald bedrag van € 33.904,10. Laatstgenoemd bedrag is het totaal van vier facturen waarmee BMT bij Totsa onderzoeken naar de lading in rekening heeft gebracht die BMI heeft uitgevoerd in de periode van 26 oktober tot en met 10 november 2020. Volgens Totsa c.s. hebben deze onderzoekskosten geleid tot een beperking van de schade en is Interstream voor deze kosten dus krachtens artikel 19 CMNI aansprakelijk. Om dezelfde reden is Interstream volgens Totsa c.s. krachtens artikel 10.5 GCC voor deze onderzoekskosten aansprakelijk.
6.34.
Interstream betwist dat zij aansprakelijk is voor deze onderzoekskosten. Daartoe voert zij het volgende aan. De onderzoekskosten zien op het onderzoek naar de mogelijkheid van blenden of distilleren van de beschadigde lading. Voor die oplossingen is niet gekozen, want men heeft de lading uiteindelijk gewoon verkocht. De onderzoekskosten hebben daarmee niet ter beperking van de schade gediend, maar vormen ook gevolgschade waarvoor de vervoerder niet aansprakelijk is.
6.35.
Door Totsa c.s. is vervolgens ter zitting nog opgemerkt dat deze onderzoekskosten wél beredderingskosten zijn maar daarvoor is geen onderbouwing gegeven. Zo is niet gesteld en evenmin gebleken dat het door BMI verrichte onderzoek naar de mogelijkheid van blenden of distilleren van de beschadigde lading heeft bijgedragen aan de uiteindelijke verkoop van de lading aan Gunvor.
6.36.
Interstream is dus niet aansprakelijk op grond van artikel 19 CMNI voor deze onderzoekskosten, zodat de tegen Interstream ingestelde vordering tot betaling daarvan zal worden afgewezen.
De tegen Interstream ingestelde vordering (iv) (vergoeding van betaalde overliggelden) en het resterende gedeelte van de eigen-risico-vordering (vordering (v))
6.37.
Allianz heeft aan Totsa een bedrag uitgekeerd van USD 242.915,76 als vergoeding voor de door Totsa aan Interstream betaalde overliggelden van € 205.200,--. Totsa c.s. vorderen in deze zaak vergoeding van deze overliggelden. Bij dagvaarding hebben zij deze vordering gebaseerd op artikel 10.2 GCC. Tijdens de zitting hebben zij deze vordering primair gebaseerd op het in aanvulling op het CMNI toepasselijke Belgische recht.
6.38.
Interstream betwist dat zij tot vergoeding van de door Totsa betaalde overliggelden is gehouden en voert het volgende aan. De overliggelden maken geen deel uit van de schade waarvoor Interstream als vervoerder aansprakelijk kan zijn. Overliggeld valt niet onder de reikwijdte van artikel 19 lid 5 CMNI. Bovendien kwalificeren de gevorderde overliggelden niet als waardevermindering in de zin van artikel 19 lid 1 of lid 3 CMNI maar als gevolgschade, waarvoor de vervoerder niet aansprakelijk is. Voor zover artikel 10.5 GCC al voorziet in uitbreiding van de aansprakelijkheid van de vervoerder voor
demurrage, hetgeen Interstream betwist, is die bepaling nietig op grond van artikel 25 lid 1 CMNI.
6.39.
Voor zover Totsa c.s. stellen dat de overliggelden als beredderingskosten, dus kosten ter beperking van de schade, kunnen worden aangemerkt, stuit die stelling af op artikel 19 lid 2 CMNI, op grond waarvan de vervoerder alleen maar aansprakelijk is voor waardevermindering. Totsa c.s. stellen of onderbouwen namelijk niet dat de opslag van de lading in de ladingtanks van de Staatsman de waardevermindering van de lading heeft beperkt. Om die reden stuit ook het beroep van Totsa c.s. op artikel 10.5 GCC af.
6.40.
In artikel 19 lid 5 CMNI is het volgende bepaald:
Artikel 19 CMNI Berekening van de schadevergoeding
[…]
5. Het bepaalde in dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van de vervoerder op de vracht zoals voorzien in de vervoerovereenkomst of, bij gebrek aan bijzondere afspraken op dit punt, in toepasselijke nationale regelgeving of gebruiken.
Overliggeld valt onder de reikwijdte van artikel 19 lid 5 CMNI. In de opdrachtbevestiging is, onder toepasselijkverklaring van de GCC, de verschuldigdheid door Totsa aan Interstream van overliggeld (
demurrage) geregeld. Het bepaalde in artikel 19 CMNI staat hier dus niet aan in de weg.
6.41.
Het recht op terugbetaling-bij-wijze-van-schadevergoeding van overliggeld is niet geregeld in het CMNI. Ook in de opdrachtbevestiging, inclusief de daarop toepasselijke GCC, is hiervoor geen regeling getroffen. (Relevante) gebruiken op dit punt zijn ook niet gesteld of gebleken. De onderhavige vordering tot terugbetaling-bij-wijze-van-schadevergoeding van overliggeld wordt dus beheerst door nationaal recht, het in deze zaak in aanvulling op het CMNI toepasselijke Belgische recht. Vergelijk artikel 19 lid 5 CMNI.
6.42.
Volgens Interstream heeft Totsa haar recht op terugvordering van de betaalde overliggelden verwerkt. Daartoe beroept Interstream zich op de door haar als productie 2 in het geding gebrachte e-mail van 27 april 2021 om 10:53 uur van [naam01] , manager van Totsa, aan [naam02] van Interstream:
“Goeden morgen [naam02]
we received the confirmation of payment from insurers
Please note that we can pass your invoice n°5020350 for detention to our treasury for
immediate payment of 205,200 euros
My demurrage dept still working on your invoice n° 5020352
Freight invoice n°5020156 was paid on 27 Nov 2020
We can close the file of the claim
best regards”
6.43.
Totsa c.s. betwisten dat Totsa haar recht heeft verwerkt om de betaalde overliggelden terug te vorderen. Daartoe voeren zij (onder meer) de volgende drie punten aan.
(1)Totsa heeft in voorafgaande e-mailcorrespondentie de verschuldigdheid van het liggeld uitdrukkelijk aan de kaak gesteld en betwist. Het gaat daarbij om (i) een e-mail van 17 oktober 2020 om 15:18 uur (prod. 7 Totsa c.s.) met de tekst “TOTSA HAS NO OTHER CHOICE THAN TO PUT YOU ON NOTICE THAT WE HOLD YOU RESPONSIBLE FOR ALL COSTS, LOSSES, DAMAGES AND CONSEQUENCES THAT MAY ARISE DUE TO THE CARGO CONTAMINATION OCCURED ON BOARD THE BARGE STAATSMAN”, (ii) een e-mail van 19 oktober 2020 om 09:27 uur (prod. 7 Totsa c.s.) met de tekst “We maintain our position in full: TOTSA HAS NO OTHER CHOICE THAN TO PUT YOU ON NOTICE THAT WE HOLD YOU RESPONSIBLE FOR ALL COSTS, DEMURRAGE BUT NOT ONLY, LOSSES, DAMAGES AND CONSEQUENCES THAT MAY ARISE DUE TO THE CARGO CONTAMINATION OCCURED ON BOARD THE BARGE STAATSMAN”, (iii) een e-mail van 3 november 2020 om 08:31 uur (prod. 7 Totsa c.s.) met de tekst “We reject your requested statements regarding demurrage. All matters, and any demurrage/delays issues, will be handled in accordance with our chartering terms, and will be reviewed and resolved in due course once the operational matters have been handled” en (iv) een e-mail van 6 november 2020 om 09:57 uur (prod. 7 Totsa c.s.) met de tekst “We maintain our previous position regarding our reserves and regarding your allegations on demurrage”.
(2)Totsa is nooit teruggekomen van haar in deze e-mails genoemde bezwaren.
(3)De mededeling van Totsa in haar hierboven genoemde e-mail van 27 april 2021 dat zij haar dossier sluit heeft als enige reden dat Totsa ten tijde van die e-mail al gecompenseerd was door Allianz en Allianz toen dus al in de rechten was getreden van Totsa.
6.44.
Voor de rechtbank zijn al deze argumenten van Totsa c.s. – in onderling verband beschouwd – voldoende steekhoudend. De rechtbank volgt Interstream dus niet in haar standpunt dat Totsa vanwege haar bovengenoemde e-mail van 27 april 2021 haar recht op terugvordering van de betaalde liggelden heeft verwerkt.
6.45.
Uit de uitspraak van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen in de Carpe Diem-zaak (Ondernemingsrechtbank Antwerpen 2 februari 2021,
S&S2021/106) volgt
dat overliggelden naar Belgisch recht kunnen worden (terug)gevorderd, waarbij de verschuldigdheid in beginsel de (verhouding van de) aansprakelijkheid voor de ladingschade volgt. Indien het schip verantwoordelijk is voor de contaminatie, kan zij bezwaarlijk aanspraak maken op de betaling van de liggelden die daarvan het gevolg zijn. Ondanks dat Interstream maar voor een klein gedeelte van de schade aan de lading aansprakelijk is, te weten de eerste voeten lading, mag dat er dus niet toe leiden dat Interstream in het geheel niet gehouden is tot terugbetaling van het door Totsa betaalde overliggeld. Interstream is dan ook gehouden tot
pro rataterugbetaling van het betaalde overliggeld, namelijk in de verhouding tussen enerzijds het aantal metrieke ton (mt) van de eerste voeten lading en anderzijds het aantal metrieke ton van de totale lading. Dat betekent dat Interstream gehouden is tot terugbetaling van (het euro-equivalent van) USD 26.600,45 (= 0,11032816 (= 716:6.489,73) x USD 242.915,76). De tegen Interstream ingestelde vordering (iv) zal in zoverre worden toegewezen.
6.46.
Van bovengenoemd toewijsbaar bedrag van (het euro-equivalent van)
USD 26.600,45 zal ter zake van het gevorderde eigen risico-bedrag (het euro-equivalent van) het resterende gedeelte van USD 5.143,-- (USD 20.000,-- minus USD 14.857,--) worden toegewezen en ter zake van het als vordering (iv) gevorderde overliggeldbedrag het resterende gedeelte van (het euro-equivalent van) USD 21.457,45.
Aansprakelijkheid van Staatsman?
De tegen Staatsman ingestelde vorderingen (i), (ii) en (v): vergoeding van ladingschade
6.47.
Aan hun vorderingen tegen Staatsman, waaronder vorderingen (i), (ii) en (v), leggen Totsa c.s. ten grondslag dat Staatsman aansprakelijk is op grond van artikel 8:544 BW (aanvaring) althans artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad).
6.48.
Staatsman betwist aansprakelijk te zijn voor de schade die Totsa heeft geleden. Verder stelt Staatsman zich op het standpunt dat de schade van Totsa niet dan wel slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt.
6.49.
Staatsman voert een eigen-schuld-verweer dat is gebaseerd op dezelfde feiten als het eigen-schuld-verweer van Interstream. Dit verweer van Staatsman moet beoordeeld worden aan de hand van het in aanvulling op het CMNI toepasselijke Nederlandse recht, derhalve artikel 6:101 BW. Deze beoordeling leidt tot dezelfde uitkomst als de beoordeling van het eigen-schuld-verweer van Interstream aan de hand van Belgisch recht.
6.50.
Met betrekking tot de vraag of Staatsman aansprakelijk is voor het ladingschadebedrag van USD 14.857,--, dat resteert wegens het slagen van het eigen-schuld-verweer, overweegt de rechtbank als volgt.
6.51.
Weliswaar wijzen Totsa c.s. op het wetsartikel betreffende aanvaring (van zeeschepen), artikel 8:544 BW, en niet op het wetsartikel betreffende schadevaring van een zeeschip, artikel 8:541 BW, dan wel het wetsartikel betreffende schadevaring van een binnenvaartschip, artikel 8:1002 BW, dat neemt niet weg dat uit hun stellingen volgt dat zij doelen op schadevaring, een aanraking van een schip met iets anders dan een ander schip. Daarom zal de rechtbank hieronder beoordelen of schade is ontstaan door een schadevaring van de Staatsman waarvoor Staatsman aansprakelijk is.
6.52.
Op grond van artikel 8:544 BW/artikel 1004 lid 1 BW bestaat er slechts een verplichting tot vergoeding van schade als gevolg van aanvaring, indien de schade is veroorzaakt door schuld van het schip. Krachtens artikel 8:541 BW respectievelijk artikel 8:1002 BW geldt die regel ook voor schadevaring. Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922,
NJ2002/143 (
Casuele/De Toekomst) volgt dat sprake is van schuld van een schip, indien de schade het gevolg is van:
a. een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de artikelen 6:169-6:171 BW;
b. een fout van een persoon of van personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden;
c. de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen.
6.53.
In deze zaak is aan geen van bovengenoemde drie criteria van
Casuele/De Toekomstvoldaan, dus ook niet aan het criterium onder c, anders dan Totsa c.s. van mening zijn. Niet in geschil is in deze zaak, de hoofdzaak, dat Staatsman, de eigenaar van de Staatsman, voldaan heeft aan al haar contractuele verplichtingen jegens Interstream in de bevrachtingsovereenkomst. Zonder nadere toelichting van Totsa c.s., die ontbreekt, kan dan ook niet gezegd worden dat de Staatsman niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan dat schip mocht stellen.
6.54.
Er is derhalve geen sprake van schuld van de Staatsman, zodat Staatsman niet op grond van schadevaring aansprakelijk is jegens Totsa c.s. voor de ladingschade.
6.55.
Voor zover Totsa c.s. hun ladingschadevordering tegen Staatsman c.s. baseren op een onrechtmatige daad, baseren zij dat op de stelling dat Staatsman door het ter beschikking stellen van een schip waarvan de scheepstanks al anderhalf jaar niet waren gereinigd bewust het gevaar in het leven heeft geroepen dat die scheepstanks schade zouden veroorzaken aan de daarmee vervoerde lading en dat dat gevaar zich ook heeft voorgedaan.
6.56.
De te beantwoorden vraag is of Staatsman in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld in strijd met een zorgplicht jegens Totsa. Daarbij zijn de criteria van het Kelderluik-arrest van de Hoge Raad (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079,
NJ1966/136) maatgevend. Deze houden in dat in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Bij die beoordeling dient met name in aanmerking te worden genomen (i) in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, (ii) hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, (iii) hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en (iv) in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is.
6.57.
Niet is geschil dat de ladingtanks van de Staatsman in opdracht van Totsa voorafgaand aan de belading zijn geïnspecteerd door Inspectorate én dat Inspectorate vervolgens heeft geoordeeld dat de ladingtanks geschikt waren voor het vervoer van de lading onder de voorwaarde van de analyse van de eerstevoetmonsters. Evenmin is in geschil dat Inspectorate hiervan mededeling heeft gedaan aan Staatsman. Totsa heeft weliswaar niet met de vereiste oplettendheid en zorgvuldigheid gehandeld, maar op grond van de hiervoor bedoelde door Totsa ingeschakelde assistentie van Inspectorate had Staatsman niet hoeven te verwachten dat Totsa vervolgens toch onvoldoende oplettend en zorgvuldig zou optreden. Er is dus niet voldaan aan bovengenoemde Kelderluik-vereisten. Staatsman heeft immers niet onzorgvuldig gehandeld jegens Totsa. Ook voor zover de ladingschadevordering tegen Staatsman gebaseerd is op onrechtmatige daad, faalt deze derhalve.
6.58.
Staatsman is dan ook niet aansprakelijk voor de door Totsa geleden ladingschade, zodat de tegen Staatsman ingestelde vorderingen (i), (ii) en (v) worden afgewezen.
De tegen Staatsman ingestelde vordering (iii): onderzoekskosten
6.59.
Aangezien Staatsman niet aansprakelijk is voor de door Totsa geleden ladingschade, is zij evenmin aansprakelijk voor de door Totsa c.s. gevorderde onderzoekskosten.
De tegen Staatsman ingestelde vordering (iv): vergoeding van betaalde overliggelden
6.60.
Aangezien Staatsman niet aansprakelijk is voor de door Totsa geleden ladingschade, is zij evenmin aansprakelijk voor de door Totsa c.s. gevorderde vergoeding voor betaalde overliggelden.
6.61.
Alle vorderingen van Totsa c.s. zullen derhalve worden afgewezen.
Wettelijke rente
6.62.
Totsa c.s. vorderen schadevergoeding. Daarover is Interstream niet de gevorderde wettelijke handelsrente maar de gevorderde wettelijke rente verschuldigd.
Proceskosten
6.63.
Aangezien partijen over en weer op enkele punten in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7..De beoordeling in de vrijwaringszaak

7.1.
Door middel van de bevrachtingsovereenkomst hebben Staatsman en Tremella zich jegens Interstream verbonden tot het vervoer van de lading met de Staatsman.
7.2.
Op deze contractuele rechtsverhouding tussen Interstream enerzijds en Staatsman en Tremella anderzijds is dwingendrechtelijk het CMNI van toepassing (art. 2 CMNI). Op geschilpunten betreffende deze rechtsverhouding die niet zijn geregeld in het CMNI is Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 3 Rome I vanwege de rechtskeuze voor Nederlands recht in artikel 15.1 van de bevrachtingsovereenkomst. Daarnaast is in artikel 8.1 van de bevrachtingsovereenkomst het volgende bepaald:
“8.1 Schade, verlies en vertraging
Scheepseigenaar is aansprakelijk voor schade door verlies of beschadiging van de
producten en/of vertraging in de aflevering overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag
van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de
binnenwateren (CMNI), welk verdrag van toepassing is zowel bij binnenlands vervoer over
de binnenwateren als bij internationaal vervoer over de binnenwateren.”
7.3.
Aan haar vorderingen tegen Staatsman en Tremella legt Interstream ten grondslag dat de experts hebben vastgesteld dat de oorzaak van de contaminatie van de lading is gelegen in roestvorming in de bodems van de ladingtanks, waardoor restanten FAME van de vierde voorafgaande reis werden vastgehouden en langzaam werden afgegeven. Interstream mocht ervan uitgaan dat na drie opvolgende reizen en het nalenzen geen restanten FAME meer zouden zijn achtergebleven.
7.4.
Alle vorderingen van Interstream tegen Staatsman en Tremella in deze vrijwaringszaak strekken tot vrijwaring van Interstream tegen de vorderingen die Totsa c.s. in de hoofdzaak hebben ingesteld tegen Interstream. In de hoofdzaak is Interstream veroordeeld tot vergoeding van slechts een gedeelte van de gevorderde schadevergoeding, namelijk (het euro-equivalent van) USD 41.457,45. In deze vrijwaringszaak is dus uitsluitend aan de orde of Staatsman en Tremella gehouden zijn tot schadeloosstelling van Interstream ter zake van dat genoemd schadebedrag van (het euro-equivalent van) USD 41.457,45. Het gegeven dat het CMNI ook van toepassing is op de rechtsverhouding tussen Interstream enerzijds en Staatsman en Tremella anderzijds en dat Staatsman en Tremella daarom in de vrijwaringszaak dezelfde vervoerdersverplichtingen hebben jegens Interstream als Interstream jegens Totsa in de hoofdzaak is dus eigenlijk, anders dan Interstream van mening lijkt te zijn, niet meer van belang in deze vrijwaringszaak. Het gaat in deze vrijwaringszaak alleen nog maar om de vrijwaringsverplichting van Staatsman en Tremella.
7.5.
Artikel 8.4 van de bevrachtingsovereenkomst houdt de volgende vrijwaringsverplichting in:
“8.4 Vrijwaring
De ene partij zal de andere partij vrijwaren voor alle vorderingen van derden (waaronder
begrepen ontvangers en/of geadresseerden van de producten) jegens die andere partij
terzake van schade ontstaan bij de uitvoering van de werkzaamheden uit hoofde van deze
overeenkomst, voor zover de ene partij op grond van de bepalingen van deze
overeenkomst aansprakelijk is voor de schade jegens de andere partij. Schade omvat
tevens schade veroorzaakt door dood of letsel alsmede iedere vorm van vermogensschade.”
Ten aanzien van de eisen waaraan het schip moet voldoen is het volgende bepaald in artikel 3 van de bevrachtingsovereenkomst:
“3. Eisen met betrekking tot het Schip
De eisen die gesteld worden met betrekking tot de deugdelijkheid en geschiktheid van het
Schip om de producten te vervoeren, waarbij met name van belang is dat het Schip bij
aanvang van iedere reis schoon, droog en geschikt (dat wil zeggen volledig leeg, gestript, cq
uitgegast) is, zijn nader geregeld in het Interstream Procedure Handboek.”
7.6.
Voorafgaande aan de belading van de Staatsman vanaf 15 oktober 2020 had zich roest gevormd in de ladingtanks van de Staatsman en aan deze roestplekken in de ladingtanks hebben zich restanten FAME van de vierde voorafgaande reis gehecht, zo volgt onder meer uit randnummers 93, 94, 105 en 106 van het expertiserapport van BMT:
“93. After final discharge of the product (see chapter loss mitigation), we continued investigations into the cause of the contamination by inspection of the empty cargo tanks of the vessel. We therefore
reattended on board the vessel at a lay-by berth on 12 November 2020, where we noted the following:
94. Since the product had only been drained and stripped without further cleaning of the cargo tanks,
the tanks were not gas free and therefore our inspection was conducted from deck level through
opened tank entrance hatches. This only allowed us a restricted view into the cargo tanks. As far as
visible, the tank internals showed a similar condition (including tanks 2P/S, 6P/S, 8P/S and 10P/S)
as follows:
i. Significant amounts of unknown residues in large patches were noted at scattered locations
ii. Some of these residues were built up against tank frames
iii. Tanks were dipped by applying oil gauging paste on the tip of the bob. In one location
underneath the tank hatches, residues measured up to 1.75 cm
iv. Some of the particles in the residues were magnetic (metal)
V. The tank structures showed a rather corroded condition
vi. Delaminating and/or corroded steel tank structures were observed
vii. Loose rust flakes were noted at scattered locations
[…]
105. On board inspections taught us that the barge did not have a recent tank cleaning history. During our follow-up inspection of 12 November 2020, we observed large patches of residues in all the cargo
tanks, thus including the tanks that were tested to be free of FAME.
106. These residues could well explain the reason for the fourth last cargo being traced back in the Jet
Al, since the accumulated residues may well have encapsulated the previous FAME cargo, gradually
releasing the contaminant during onboard storage. Furthermore, tank structures were found to be
severely corroded and rust flakes had accumulated on the tank top, which may have contributed to
the vessel's inability to adequately drain and strip the cargo tanks from previous products.”
7.7.
Het mag dan wel zo zijn, zoals Staatsman c.s. betogen, (i) dat de Staatsman op vaste en exclusieve basis voor Interstream voer, (ii) dat Interstream (dan ook) bekend was met de aard van voorafgaande ladingen van de Staatsman en (iii) dat de Staatsman na het vervoeren van de lading FAME niet was gewassen, dat alles ontsloeg Staatsman en Tremella niet van de verplichting om zorg te dragen voor de verwijdering van roest in de ladingtanks waaraan zich restanten FAME zouden kunnen gaan hechten. Door deze roestvorming voldeed de Staatsman namelijk niet meer aan de vereisten van het hierboven in r.o. 7.5 genoemde artikel 3 van de bevrachtingsovereenkomst, terwijl roestplekken aan de binnenkant van ladingtanks normaalgesproken niet kunnen worden verwijderd met uitsluitend wasbeurten.
7.8.
Op grond van artikel 8.4 van de bevrachtingsovereenkomst zijn Staatsman en Tremella dus gehouden tot schadeloosstelling van Interstream wat betreft het ladingschadebedrag van (het euro-equivalent van) USD 14.857,-- en het overliggeldbedrag van (het euro-equivalent van) USD 26.600,45, in totaal derhalve (het euro-equivalent van)
USD 41.457,45.
7.9.
Vordering (2) zal dan ook worden toegewezen.
7.10.
Met vordering (1) vordert Interstteam een verklaring voor recht dat Staatsman en Tremella Interstream moeten vrijwaren en schadeloos stellen voor – zo algemeen is deze vordering geformuleerd – ”de vorderingen die Totsa c.s. in de hoofdzaak tegen Interstream hebben ingesteld”. Interstream heeft niet toegelicht welk zelfstandig belang Interstream bij deze verklaring voor recht heeft, nu zij tevens vergoeding vordert van alle bedragen waartoe zij is veroordeeld in de hoofdzaak. Vordering (1) wordt dan ook afgewezen.
7.11.
Vordering (3) houdt een hoofdelijke veroordeling van Staatsman en Tremella in tot vergoeding aan Interstream van alle schade die zij lijdt omdat zij door Totsa c.s. in de hoofdzaak tot schadevergoeding wordt aangesproken. Nog daargelaten of deze vordering zich leent voor een vordering van een eisende partij in een vrijwaringszaak als de onderhavige zal deze vordering worden afgewezen, omdat Interstream wat betreft deze vordering niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
7.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Staatsman c.s. in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Interstream worden tot aan deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 676,00
salaris advocaat € 1.149,00 (1,5 punt in liquidatietarief III)
totaal € 1.825,00.

8..De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
8.1.
veroordeelt Interstream tot betaling aan Totsa van USD 20.000,-- dan wel het equivalent daarvan in euro’s op de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 13 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
8.2.
veroordeelt Interstream tot betaling aan Allianz van USD 21.457,45 dan wel het equivalent daarvan in euro’s op de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf de 13 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
8.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
8.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
8.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de vrijwaringszaak
8.6.
veroordeelt Staatsman en Tremella hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan Interstream van het schadebedrag van in totaal (het euro-equivalent van) USD 41.457,45, tot betaling waarvan Interstream in de hoofdzaak is veroordeeld;
8.7.
veroordeelt Staatsman en Tremella in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Interstream worden begroot op € 1.825,00;
8.8.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
8.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.
901/1573