ECLI:NL:RBROT:2023:5272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
10314084 / CV EXPL 23-3709
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restant nota eigen risico zorgverzekering

In deze zaak heeft FBTO Zorgverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] voor het betalen van een restant van een nota eigen risico. De zaak betreft een geschil over de betaling van zorgpremies en een openstaand bedrag van € 116,40 dat voortvloeit uit een nota eigen risico van 5 juli 2022. FBTO stelt dat [gedaagde01] de premie voor oktober 2022 niet volledig heeft betaald, terwijl [gedaagde01] betoogt dat hij de premie van € 126,40 voor die maand wel degelijk heeft voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] de premie voor oktober 2022 op 28 september 2022 heeft betaald, en dat FBTO deze betaling ten onrechte heeft toegerekend aan een andere nota. De rechter heeft geoordeeld dat FBTO de vordering tot betaling van de premie voor oktober 2022 niet kan handhaven, maar dat [gedaagde01] wel het openstaande bedrag van de nota eigen risico moet betalen. FBTO's vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente is afgewezen, omdat FBTO onduidelijkheid heeft geschapen over de grondslag van het openstaande bedrag. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10314084 / CV EXPL 23-3709
datum uitspraak: 12 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
FBTO Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd in Leeuwarden,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende in [woonplaats01],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘FBTO’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 januari 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek.

2..De inleiding

Wat eist FBTO in deze zaak?
2.1.
FBTO stelt het volgende in haar dagvaarding. [gedaagde01] heeft een basis zorgverzekering met een aanvullende zorgverzekering afgesloten bij FBTO. Voor die zorgverzekeringen is [gedaagde01] maandelijks premie verschuldigd. Daarnaast moet [gedaagde01] voor bepaalde medische zaken eigen risico en/of een eigen bijdrage betalen. [gedaagde01] heeft de over de maand oktober 2022 verschuldigde premie van in totaal € 238,30 in eerste instantie niet volledig betaald. Pas na het versturen van een veertiendagenbrief én het verstrijken van de daarin genoemde termijn, zou [gedaagde01] een bedrag van € 111,90 aan FBTO hebben betaald. Toen was [gedaagde01] echter al € 48,40 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan FBTO verschuldigd. Verder maakt FBTO ook aanspraak op € 0,76 aan wettelijke rente berekend tot 26 januari 2023. FBTO eist dan ook dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om het na de al gedane betaling resterende bedrag van € 175,56 aan haar te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en een proceskostenveroordeling.
Wat is het verweer van [gedaagde01] ?
2.2.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis van FBTO. [gedaagde01] stelt zich op het standpunt dat de totale premie voor zijn basis zorgverzekering en aanvullende zorgverzekering samen slechts € 126,40 per maand bedraagt en dat hij die premie iedere maand heeft betaald (en dus ook voor de maand oktober 2022).

3..De beoordeling

De kern van het geschil.
3.1.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde01] een basis zorgverzekering en een aanvullende zorgverzekering bij FBTO heeft afgesloten en dat de voor die zorgverzekeringen door [gedaagde01] aan FBTO verschuldigde premie € 126,40 per maand bedraagt. Tussen partijen bestaat ook geen discussie over of [gedaagde01] in 2022 iedere maand een bedrag van € 126,40 aan FBTO heeft betaald; dat is het geval. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of [gedaagde01] de premie over de maand oktober 2022 met één van die betalingen al dan niet heeft betaald.
[gedaagde01] heeft de premie over de maand oktober 2022 al betaald.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde01] de aan FBTO verschuldigde premie van € 126,40 over de maand oktober 2022 al heeft betaald. [gedaagde01] heeft op 28 september 2022 namelijk handmatig een bedrag van € 126,40 naar de bankrekening van FBTO overgemaakt, met daarbij de omschrijving “
periode 01-10-2022 01-11-2022”. FBTO heeft erkend dat zij die betaling heeft ontvangen. Zij had die betaling op grond van artikel 6:43 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) op de door [gedaagde01] verschuldigde premie over de maand oktober 2022 moeten toerekenen. FBTO heeft in reactie op het verweer van [gedaagde01] aangevoerd dat zij de betaling van 28 september 2022 op een aan [gedaagde01] gestuurde nota eigen risico van 5 juli 2022 heeft toegerekend, maar dat heeft zij dus ten onrechte gedaan.
[gedaagde01] moet nog wel het restant van de nota eigen risico aan FBTO betalen.
3.3.
FBTO heeft de grondslag van haar eis - in reactie op het verweer van [gedaagde01] - voorwaardelijk gewijzigd, in die zin dat als de kantonrechter zou oordelen dat de betaling van 28 september 2022 op de door [gedaagde01] aan FBTO verschuldigde premie over de maand oktober 2022 had moeten worden toegerekend, zij dan eist dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om het in dat geval onbetaald gelaten gedeelte van de nota eigen risico van 5 juli 2022 ten bedrage van € 116,40 aan haar te betalen. Gelet op wat in overweging 3.2. is geoordeeld, is de voorwaarde waaronder deze grondslagwijziging is ingesteld in vervulling gegaan en moet de aangepaste grondslag van de eis van FBTO worden beoordeeld.
3.4.
[gedaagde01] heeft erkend dat hij het op de nota eigen risico van 5 juli 2022 openstaande bedrag van € 116,40 nog aan FBTO moet betalen. Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
Alle bijkomende kosten worden afgewezen.
3.5.
Voorafgaand aan deze procedure én in de dagvaarding heeft FBTO [gedaagde01] consequent bericht dat er een bedrag aan premie over de maand oktober 2022 open zou staan. Uit de overwegingen in dit vonnis blijkt dat dit niet het geval was. [gedaagde01] heeft de premie over de maand oktober 2022 betaald; er staat alleen nog een bedrag open van de nota eigen risico van 5 juli 2022. Gelet op deze door FBTO geschapen onduidelijkheid over de grondslag van het openstaande bedrag kan FBTO [gedaagde01] niet tegenwerpen dat hij naar aanleiding van de aanmaningen en de dagvaarding niet tot betaling van het nog openstaande bedrag is overgegaan. De door FBTO geëiste vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en verschenen wettelijke rente worden daarom afgewezen. De wettelijke rente wordt wel toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis, omdat het na deze uitspraak voor [gedaagde01] duidelijk moet zijn dat hij het openstaande bedrag van € 116,40 nog aan FBTO moet betalen.
De proceskosten worden gecompenseerd.
3.6.
Gelet op de door FBTO geschapen onduidelijkheid over de grondslag van het openstaande bedrag compenseert de kantonrechter de proceskosten van partijen. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.7.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan FBTO te betalen € 116,40 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
38671