ECLI:NL:RBROT:2023:5405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
645454 HA ZA 22-783
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing conservatoir beslag onder voorwaarde van zekerheidstelling in erfrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een incident betreffende de opheffing van conservatoir beslag. De eisers, kinderen van de overleden erflater, hebben conservatoir beslag gelegd op de vorderingen van de gedaagde, die als executeur van de nalatenschap fungeert. De eisers vorderen onder andere erkenning als erfgenamen en betaling van een bedrag van € 187.608,76. De gedaagde heeft het beslag betwist en stelt dat het onterecht is gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag is gelegd op basis van een vordering die nog niet definitief is vastgesteld en dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat het belang van de gedaagde bij handhaving van het beslag groter is dan het belang van de eiseres bij opheffing, maar heeft de opheffing van het beslag toegewezen onder de voorwaarde dat de eiseres een bedrag van € 160.000,- in depot stelt bij de notaris. De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden en een mondelinge behandeling in de hoofdzaak bepaald om verdere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer/rolnummer: C/10/645454 HA ZA 22-783
Vonnis in het incident van 1 maart 2023
in de zaak van

1..[eiser01] ,

woonplaats: Rotterdam,

2. [eiser02] ,

woonplaats: Rotterdam,
3. [eiser03],
woonplaats: Rotterdam,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. C. Gelijn,
tegen
[gedaagde01], zowel pro sé als in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater01] ,
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. D. Alblas.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2022;
  • de incidentele conclusie tot opheffing van conservatoir beslag ex artikel 223 Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • de door partijen overgelegde producties.
1.2.
Het vonnis in het incident is nader bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
Op 17 februari 2021 is overleden [erflater01] (hierna: erflater). Erflater, die ten tijde van zijn overlijden ongehuwd en niet geregistreerd was als partner, woonde samen met [gedaagde01] . [eisers] zijn de kinderen van erflater.
2.2.
Erflater heeft voor het laatst op 20 augustus 2007 ten overstaan van notaris [naam01] over zijn nalatenschap beschikt.
In zijn testament heeft erflater [gedaagde01] benoemd tot executeur. [gedaagde01] heeft die benoeming aanvaard.
2.3.
In het kader van een aansprakelijkstelling van mr. [naam02] (de protocolopvolgster van notaris [naam01] ) door [gedaagde01] , heeft de advocaat van de notaris op 9 maart 2022 een verklaring afgelegd over de vraag hoe de erfstelling zou moeten worden uitgelegd.
2.4.
[eisers] hebben op 12 mei 2022 aanvullend aanspraak gemaakt op hun legitieme porties.
2.5.
Bij beschikking van 18 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam, verlof gegeven om beslag te leggen voor een bedrag van € 243.891,38.
2.6.
Bij exploot van 19 augustus 2022 hebben [eisers] onder ABN AMRO Bank N.V. in Amsterdam conservatoir derdenbeslag laten leggen op alle vorderingen die [gedaagde01] op ABN AMRO Bank N.V. heeft en uit een op dat moment bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal krijgen, meer in het bijzonder op – maar niet beperkt tot – het geld dat ABN AMRO Bank voor [gedaagde01] onder zich bewaart en administreert onder rekeningnummers [iban_nummer01] en [iban_nummer02] .
2.7.
Begin september 2022 hebben de advocaten van partijen gecorrespondeerd over een alternatieve zekerheidstelling door [gedaagde01] .
2.8.
Op 12 september 2022 heeft ABN AMRO Bank N.V. een derdenverklaring afgelegd, waaruit blijkt dat de bank een bedrag onder zich houdt van € 237.702,66.

3..Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht:
primair, dat [eisers] enig erfgenamen zijn van erflater;
subsidiair, dat de erfstelling in het testament van erflater aldus moet worden uitgelegd dat [eisers] enig erfgenamen zijn van erflater;
meer subsidiair, dat de aan [eisers] toekomende legitimaire aanspraken reeds opeisbaar waren vanaf 12 mei 2022, en het vaststellen van de legitimaire aanspraak van ieder van hen op € 31.268,13;
II. [gedaagde01] te veroordelen tot:
primair, afgifte van de nalatenschapsgoederen, waarbij [gedaagde01] in ieder geval wordt verplicht over te gaan tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 187.608,76;
subsidiair, betaling aan [eisers] van een bedrag van € 31.268,13 aan ieder van hen, vermeerderd met wettelijke rente;
III.
zowel primair als (meer) subsidiair, veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
3.2.
[eisers] stellen in de eerste plaats dat het onterecht is dat het testament van erflater door de notaris en [gedaagde01] als onduidelijk wordt aangemerkt. In de tweede plaats kunnen [eisers] zich er niet mee verenigen dat de erfstelling zo moet worden uitgelegd dat alleen [gedaagde01] erfgenaam is.

4..Het geschil in het incident

4.1.
[eiseres01] vordert in het incident opheffing van het door [verweerders] gelegde conservatoir beslag onder ABN AMRO Bank N.V., met veroordeling van [verweerders] in de proceskosten.
4.2.
[verweerders] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres01] dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres01] in de proceskosten.

5..De beoordeling in het incident

5.1.
[eiseres01] grondt haar vordering op artikel 223 Rv. Zij stelt dat het beslag onrechtmatig is, omdat [verweerders] voor ongeveer € 85.000,- meer hebben beslagen dan [verweerders] zou toekomen in het geval hun primaire vordering zou worden toegewezen. De beslaglegging is volgens [eiseres01] , gelet op de hoogte en de impact van het beslag, vexatoir. [verweerders] hebben hun peilen onnodig gericht op [eiseres01] en niet op de (beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de) notaris. Het beslag is bovendien onnodig gelegd, omdat [eiseres01] zekerheid heeft geboden door het aanbod een bedrag ter grootte van de nalatenschap van erflater (volgens [eiseres01] € 155.785,01) op een geblokkeerde rekening bij de notaris te deponeren. Sinds de beslaglegging kan [eiseres01] niet beschikken over haar geld, en moet zij wekelijks geld lenen bij haar kinderen om rond te komen. Ook is zij verstoken van haar AOW inkomen, dat binnenkomt op de volledig geblokkeerde betaalrekening.
5.2.
[verweerders] verweren zich tegen de vordering en betwisten dat [eiseres01] belang heeft bij de gevraagde voorziening. Bij de beslaglegging is de beslagvrije voet gehanteerd. Ook zou [eiseres01] in staat moeten zijn om haar AOW te ontvangen, desnoods op een andere bankrekening. Daarnaast betwisten zij dat het gelegde beslag onrechtmatig zou zijn. Het is immers [eiseres01] die weigert de nalatenschap af te geven. Bovendien bedraagt het verschil geen € 85.000,- maar € 50.000,-, en dat bedrag ligt dat ruimschoots binnen de marge van 30% aan opslag (paragraaf 12 van de Beslagsyllabus).
Op een door [verweerders] aangedragen tussenoplossing voor een alternatieve zekerheid gedurende de procedure, heeft [eiseres01] niet gereageerd.
5.3.
Artikel 223 Rv bepaalt dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechtbank een voorlopige voorziening zal treffen. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan het bepaalde in artikel 223 Rv. Omdat de beoordeling van de gevraagde voorziening sterk is verweven met de beoordeling van de gegrondheid van de vorderingen van [verweerders] in de hoofdzaak, kan de gegrondheid van de stellingen van partijen alleen met terughoudendheid worden beoordeeld.
Als uitgangspunt geldt dat een opheffing van het beslag onder meer moet worden uitgesproken wanneer summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld (artikel 705 lid 2 Rv). In beginsel ligt het op de weg van degene die opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is [1] . Er zal beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet plaatsvinden los van de vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade. Het in het kader van een zodanige afweging gegeven oordeel van de rechter over de vraag of de vordering waarvoor beslag is gelegd, deugdelijk of ondeugdelijk is, is niet meer dan een voorlopig oordeel en voor de motivering gelden daarom minder strenge eisen dan moeten worden gesteld aan de motivering van de beslissing in de hoofdzaak.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank staat niet zonder meer vast dat de vorderingen van [verweerders] in de hoofdzaak kunnen worden toegewezen. Evenmin kan nu al worden vastgesteld dat de verweren van [eiseres01] , zoals die blijken uit de incidentele conclusie, voldoende kans van slagen hebben. Naar de tussen partijen in het geschil zijnde feiten en/of omstandigheden zal dus in de hoofdzaak nader onderzoek moeten plaatsvinden. Het standpunt van [verweerders] kan echter niet op voorhand als kennelijk onhoudbaar worden gekwalificeerd.
Bij de afweging van de belangen acht de rechtbank het belang van [verweerders] als beslaglegger op het in stand laten van het beslag als zekerheid voor hun vermeende vordering groter dan het belang van [eiseres01] op opheffing. Maar omdat [eiseres01] heeft aangeboden een bedrag ter grootte van de nalatenschap van erflater te deponeren op een geblokkeerde rekening bij de notaris, wijst de rechtbank de opheffing van het beslag toe onder de voorwaarde van zekerheidstelling voor een bedrag van € 160.000,- .
5.6.
De rechtbank zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

6..De voortgang in de hoofdzaak

6.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het laatst bekende testament van erflater moet worden uitgelegd, en zo ja, hoe het testament moet worden uitgelegd en/of welk rechtsgevolg aan die erfstelling toekomt. De rechtbank zal een mondelinge behandeling bepalen om verdere inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.

7..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
7.1.
heft het op 19 augustus 2022 onder ABN AMRO Bank N.V. te Amsterdam gelegde conservatoir derdenbeslag op de door [eiseres01] aangehouden bankrekeningen (zoals omschreven onder punt 2.6) op, onder de opschortende voorwaarde dat door [eiseres01] uiterlijk op 22 maart 2023 een bedrag van € 160.000,- in depot wordt gestort op de derdengeldenrekening van notaris mr. [naam02] , met de opdracht dit depot te handhaven totdat in de hoofdzaak is beslist op de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd;
7.2.
gebiedt [verweerders] om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de depotovereenkomst die gesloten wordt om het bedrag van € 160.000,- bij de notaris te (kunnen) deponeren en alle vereiste (rechts)handelingen die daaruit voortvloeien, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] daarmee op het eerste verzoek van de notaris en na betekening van dit vonnis in gebreke blijven, met een maximum van € 10.000,-;
7.3.
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan;
in de hoofdzaak
7.4.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. C. van Steenderen-Koornneef in het gerechtsgebouw te Dordrecht aan het Steegoversloot 36, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd;
7.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 maart 2023 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april, mei, juni en juli 2023, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zal worden bepaald;
7.6.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is op 1 maart 2023 gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, rechter.
3092

Voetnoten

1.HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105