ECLI:NL:RBROT:2023:5409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
24 juni 2023
Zaaknummer
645762 HA RK 22-1027
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing testamentair bewind op grond van artikel 4:178 lid 2 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van een testamentair bewind. Verzoekster, die erfgenaam is van de overleden [naam02], verzocht om de opheffing van het testamentair bewind dat was ingesteld in haar belang. Dit bewind was ingesteld na het overlijden van [naam02] op 16 augustus 2017, en verzoekster stelde dat zij in staat was om haar onder bewind staande goederen, met name haar woning, op verantwoorde wijze te beheren. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van een verzoekschrift dat op 6 oktober 2022 was ingediend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2023 waren zowel verzoekster als haar advocaat aanwezig, evenals de bewindvoerder van de belanghebbende, Fidinda Groep B.V. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord. Verzoekster stelde dat zij al geruime tijd haar eigen inkomen beheert en de kosten van haar woning zelf betaalt, terwijl de bewindvoerder van Fidinda aangaf dat het bewind noodzakelijk was ter bescherming van verzoekster.

De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de eerste voorwaarde voor opheffing van het bewind, namelijk dat er vijf jaren zijn verstreken sinds het overlijden van de erflater, is voldaan. Echter, de rechtbank oordeelde dat niet aannemelijk was dat verzoekster in staat zou zijn om op verantwoorde wijze met haar erfdeel om te gaan. De rechtbank concludeerde dat het testamentair bewind nog steeds noodzakelijk was en heeft het verzoek tot opheffing afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team handel en haven
zaaknummer: 10/645762 HA RK 22-1027
Beschikking van 4 mei 2023
in de zaak van:
[verzoekster01],
woonplaats: Gorinchem,
verzoekster,
advocaat: mr. L.H. Steehouwer-Mollema.
Belanghebbende:
de besloten vennootschap
FIDINDA GROEP B.V.,
vestigingsplaats: Gorinchem,
advocaat: mr. M.A. Bos.
Verzoekster en belanghebbende worden hierna ‘ [verzoekster01] ’ en ‘Fidinda’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 6 oktober 2022, met producties;
  • het e-mailbericht van mr. Bos van 2 januari 2023.
1.2.
Op 20 april 2023 is het verzoek tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoekster01] , bijgestaan door mr. Steehouwer-Mollema, en namens Fidinda [naam01] (uitvoerend bewindvoerder), bijgestaan door mr. Bos.

2..De beoordeling

Testamentair bewind

2.1.
[verzoekster01] is erfgenaam van [naam02] , die op 16 augustus 2017 is overleden (hierna: [naam02] ). Uit het testament van [naam02] van 19 februari 2008 blijkt dat een testamentair beschermingsbewind is ingesteld over wat [verzoekster01] uit de nalatenschap van [naam02] zal verkrijgen. [verzoekster01] vraagt in deze procedure opheffing van het testamentair bewind op grond van artikel 4:178 lid 2 BW. Zij stelt daartoe dat zij de onder bewind staande goederen (haar woning) zelf op verantwoorde wijze zal kunnen beheren. Feitelijk doet zij dit al langere tijd sinds het liquide vermogen is opgegaan aan haar levensonderhoud.
2.2.
Vanaf 1 november 2020 ontvangt [verzoekster01] via de gemeenschappelijke regeling Avres (hierna: Avres) bijzondere bijstand voor de kosten van het testamentair bewind. Avres heeft, naar de rechtbank begrijpt, [verzoekster01] , althans de bewindvoerder, gevraagd om te bezien of het bewind kan worden opgeheven of om de noodzaak van de te maken kosten opnieuw vast te stellen. Volgens [verzoekster01] beheert zij haar eigen inkomen en betaalt zij al vanaf het overlijden van [naam02] alle kosten van de woning. De testamentair bewindvoerder verricht volgens haar een zeer geringe taak, namelijk het innen van de bijzondere bijstand en het vergoeden van de eigen kosten.
2.3.
Bewindvoerder Fidinda heeft zowel schriftelijk als tijdens de mondelinge behandeling haar zorgen geuit en verklaard dat, hoewel Fidinda niet op de hoogte is van de achtergrond van de instelling van het bewind, het ter bescherming van [verzoekster01] moet zijn geweest. Fidinda weerspreekt dat zij als bewindvoerder een zeer geringe taak verricht. Met name de laatste jaren heeft zij veel meer tijd aan het bewind besteed dan vergoed is, onder meer in verband met terugbetaling en hervatting van de bijstandsuitkering en het regelen van de krediethypotheek. Wel zijn volgens Fidinda alle betrokkenen het erover eens dat [verzoekster01] in haar woning en vertrouwde omgeving moet kunnen blijven wonen.
Voorwaarden opheffing
2.4.
Vaststaat dat het testamentair bewind van kracht is geworden met het overlijden van [naam02] op 16 augustus 2017. Het betreft een testamentair bewind dat is ingesteld in het belang van [verzoekster01] . De rechtbank kan een bewind, uitsluitend ingesteld in het belang van de rechthebbende, op verzoek van de rechthebbende opheffen wanneer aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moeten vijf jaren zijn verstreken na het overlijden van de erflater. Ten tweede moet het aannemelijk zijn dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen na de opheffing zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Deze voorwaarden voorkomen dat de rechthebbende zich, tegen de wil van de erflater, te lichtvaardig van het bewind ontdoet. Aan de eerste voorwaarde is voldaan.
2.5.
De vraag die nu beantwoord moet worden is of voldaan is aan de voorwaarde dat aannemelijk is dat [verzoekster01] de onder het testamentair bewind staande goederen (feitelijk alleen nog een woning) zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aan die tweede voorwaarde voldaan. Mede op basis van de toelichtingen door [verzoekster01] en haar advocaat, de verklaring en toelichting door de bewindvoerder en de indruk die de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling heeft gekregen, komt de rechtbank tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat [verzoekster01] in staat zal zijn op verantwoorde wijze met het haar toekomende erfdeel om te gaan.
Er zijn ook geen aanwijzingen dat het testamentair bewind door [naam02] is ingesteld om redenen van voorbijgaande aard die ook daadwerkelijk voorbij zijn gegaan. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het testamentair bewind zoals door [naam02] gewenst nog steeds aangewezen is. Dit leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen.
proceskosten
2.6.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek van [verzoekster01] af;
3.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.
3092
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.