ECLI:NL:RBROT:2023:5415

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
10-046959-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in strafzaak met betrekking tot voorbereidingshandelingen voor invoer van cocaïne en wederrechtelijk verblijf op haventerrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2023 vonnis gewezen in het kader van de nieuwe Rotterdamse Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting (STMK). De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van 415 kilogram cocaïne en voor wederrechtelijk verblijf op een besloten terrein in de haven van Rotterdam. De rechtbank heeft de nadruk gelegd op de strafdoelen van vergelding, speciale en generale preventie, en resocialisatie. De verdachte, die op het moment van de feiten 18 jaar oud was, heeft een problematische jeugd gehad en verblijft momenteel in een jeugdgevangenis. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn jonge leeftijd. De opgelegde straf bedraagt 14 maanden jeugddetentie, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM
Parketnummer: 10-046959-23
Datum uitspraak: 23 mei 2023
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte01], geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01], verblijvende op het adres [adres01], gedetineerd in [detentieadres01], bijgestaan door mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 23 mei 2023.

Beschuldiging in de tenlastelegging

Feit 1
hij, op of omstreeks 14 februari 2023, te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
  • het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of
  • het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van 415 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te maken met (andere) leden van de criminele organisatie over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen van voornoemde hoeveelheid cocaïne in de haven van Rotterdam en/of
  • plaats te nemen in een gemanipuleerde container (met containernummer [containernummer01]), welke container was geplaatst op een vrachtwagen en/of
  • zich in deze container naar het terrein van [bedrijf01], gelegen aan de [adres02] op de Maasvlakte Rotterdam, te laten brengen en/of
  • (vervolgens) in deze container heimelijk en onbevoegd het terrein van [bedrijf01] te betreden en/of
  • (vervolgens) zich aldaar op te houden in voornoemde container en/of
  • één of meerdere rugtassen, slaapzakken, voedingsmiddelen en/of (organisatie)telefoons voorhanden te hebben.
Feit 2
hij, op of omstreeks 14 februari 2023, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van [bedrijf01], gelegen aan de [adres02].
Feit 3
hij, op of omstreeks 14 februari 2023, te Rotterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) medeverdachte(n) [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03] en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte05] en/of onbekend gebleven personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe (i)d (en) van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Beslissingen over het bewijs

Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie mrs. N. Coenen en B. Leeuw vinden dat de feiten 1, 2 en 3 bewezen kunnen worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan op de volgende manier:
Feit 1
Hij op 14 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen,
van 415 kilo cocaïne,
  • zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • contacten te onderhouden, informatie uit te wisselen en afspraken te maken met anderen over het invoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne in de haven van Rotterdam en
  • plaats te nemen in een gemanipuleerde container, welke container was geplaatst op een vrachtwagen en
  • zich in deze container naar het terrein van [bedrijf01], te laten brengen en
  • in deze container heimelijk en onbevoegd het terrein van [bedrijf01] te betreden en
  • zich aldaar op te houden in voornoemde container en
  • rugtassen, slaapzakken, voedingsmiddelen en telefoons voorhanden te hebben.
Feit 2
Hij op 14 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en overslag van goederen, te weten het terrein van [bedrijf01], gelegen aan de [adres02].
Bewijsmotivering
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat de verdachte geen opzet heeft gehad op voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne. De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdachten zijn door derden benaderd, voorzien van een prepaid telefoon en vervoerd naar de Rotterdamse haven alwaar zij in een ‘Trojaanse container’ zijn gestapt en het haventerrein zijn opgebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat de Rotterdamse haven een plek is waar op grote schaal via containers cocaïne wordt binnengebracht en dat deze cocaïne door middel van uithalers verder wordt vervoerd. De verdachte wist dat het om iets illegaals ging. De verdachte heeft daarover geen vragen gesteld, terwijl hij dit wel had moeten doen. Dit alles bij elkaar maakt dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het voorbereiden van de invoer van harddrugs; de verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het zou gaan om een grote partij cocaïne.
Vrijspraak
Feit 3
Niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. In de eerste plaats moet kunnen worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie. Met organisatie wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Daarnaast is vereist dat de organisatie het plegen van Opiumwetmisdrijven tot oogmerk heeft. Tot slot moet worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan de criminele organisatie. In deze zaak schieten de bewijsmiddelen op zichzelf genomen voor deze bestanddelen tekort. Dat zou betekenen dat voor een bewezenverklaring, ieder bestanddeel afzonderlijk een bewijsredenering behoeft. Ook daarvoor bieden de bewijsmiddelen onvoldoende houvast en die redeneringen zouden blijven steken in aannames, feiten van algemene bekendheid en algemene vaststellingen. Dit zou uitmonden in een te globale bewijsmotivering met onvoldoende basis voor een bewezenverklaring.

Verboden gedragingen en strafbaarheid

Kwalificatie

Feit 1
Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, het zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Feit 2
Wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit worden gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

Strafmotivering

Vooraf
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een straf opgelegd. In deze strafmotivering zullen de feiten en (persoonlijke) omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen.
De rechtbank heeft in dit geval gekozen voor een vorm van berechting waarin wordt gestreefd naar een snelle berechting en waarin bovendien de nadruk explicieter ligt op de met strafoplegging na te streven strafdoelen. Naast vergelding, waar maatschappelijk vaak het zwaartepunt ligt, wil de rechtbank ook de andere doelen van straf goed voor ogen houden: speciale preventie, generale preventie en resocialisatie. Deze vorm van berechting wordt aangeduid als de ‘Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting’ [1] (STMK). Een belangrijk thema van zo’n zitting is ‘naar de toekomst te kijken’. Hierbij past een zekere reflectie op het heden en het verleden. Daarbij heeft de verdachte nadrukkelijk ook een eigen rol. Als de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, inzicht kan geven in de oorzaken van zijn gedrag en kan reflecteren op zijn handelen, zet hij daarmee een eerste stap op de weg terug naar de maatschappij.
Eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben een gevangenisstraf geëist van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Zij gaan uit van meer feiten dan die door de rechtbank bewezen zijn verklaard.
Ernst van de feiten
Het gaat om ernstige feiten. De verdachten, die zijn geronseld om als uithalers van cocaïne aan de slag te gaan, hebben zich verstopt in een container om zo heimelijk het Rotterdamse haventerrein op te komen. Deze container is vervolgens geplaatst in een stack op het haventerrein. De verdachten verbleven dus illegaal in de Rotterdamse haven. Daar komt bij dat het geen gewone container betrof waarin zij zich bevonden. De container was namelijk geprepareerd en uitgerust om uithalers zoals de verdachten in staat te stellen om in andere containers verborgen cocaïne uit de haven te halen of te verplaatsen naar andere containers zodat anderen deze later onopgemerkt uit de haven kunnen ophalen. De handelingen van de verdachten zijn in dit geval blijven steken in een voorbereidende fase gericht op de invoer van een partij cocaïne van 415 kilo. Alhoewel de rol van de verdachte als uithaler substantieel kleiner is dan van degenen die dergelijke transporten organiseren, is hij niettemin een belangrijke en onmisbare schakel voor de georganiseerde criminaliteit. De samenleving heeft veel last van de gevolgen van de drugshandel en voor de bedrijven die gelieerd zijn aan de havens is de invoer van drugs en de veelvuldige aanwezigheid van de uithalers op het haventerrein een ware plaag.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte is woonachtig in België. Uit zijn strafblad blijkt dat hij in Nederland, noch in België eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 17 mei 2023. In dit rapport staat dat de verdachte een problematische jeugd heeft gehad. Hij is op 12-jarige leeftijd uit huis geplaatst en verbleef tot hij bijna 18 jaar oud was in een jeugdinstelling. Nadien is hij weer bij zijn moeder gaan wonen. Uit het rapport volgt voorts dat de verdachte zijn leven niet op orde heeft: de verdachte heeft geen werk of inkomsten, de verdachte begeeft zich in een negatief sociaal netwerk en er zijn zorgen over zijn houding. De reclassering denkt dat de kans dat de verdachte nogmaals een strafbaar feit pleegt groot is. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht het gevaar op herhaling te verlagen of het gedrag te veranderen.
De verdachte heeft op de zitting toegelicht dat hij zich niet kan vinden in het reclasseringsrapport. Hij vindt dat de reclassering een te negatief beeld van hem heeft geschetst. De rechtbank ziet daarvoor wel enigszins bevestiging in het vonnis van de jeugdrechter uit België van 21 april 2022 waarin staat dat er ook enkele positieve ontwikkelingen zijn De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de inhoudelijke verklaring die de verdachte op de zitting over zijn rol heeft afgelegd. De verdachte heeft verteld dat hij onder invloed van ‘slechte mensen’ en geldzorgen tot de bewezenverklaarde feiten is gekomen. De verdachte ziet in dat hij een verkeerde keuze heeft gemaakt en hij heeft daar spijt van. De verdachte wil na het uitzitten van zijn straf zich inspannen om zijn leven een positieve wending te geven door onder meer een opleiding te gaan volgen. De verdachte geeft aan dat hij een vorm van begeleiding en ondersteuning nodig heeft. Dit is voor de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat een matigende factor.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De verdachte was 18 jaar oud ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Hij was toen dus net meerderjarig. Ter zitting is door de raadsvrouw van de verdachte verzocht om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De verdachte maakte op de rechtbank ter zitting een zeer jonge indruk. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte, de omstandigheid dat hij tot kort vóór zijn 18e jaar in een jeugdinstelling woonde en thans nog bij zijn moeder woont, zijn (nagenoeg) blanco strafblad, de omstandigheid dat hij thans verblijft in een jeugdgevangenis en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte (hij lijkt beïnvloedbaar en impulsief), zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Conclusies
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank gelet geslagen op straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank komt tot een jeugddetentie met een totaalduur van 14 maanden. Daarvan wordt 6 maanden onvoorwaardelijk en 8 maanden voorwaardelijk opgelegd.
De totaalduur van de jeugddetentie doet recht aan het element van leedtoevoeging dat gelet op de ernst van de feiten niet kan en mag ontbreken in de straf. Die totaalduur komt ook tegemoet aan de strafdoelen van preventie. De verdachte moet goed begrijpen dat bij herhaling in de toekomst het vergeldingsdeel in de straf steeds groter zal zijn en dat daarnaast een voorwaardelijke straf van 8 maanden boven zijn hoofd hangt.
Voor anderen - onder meer jonge mensen - moet ook duidelijk zijn dat dit niet de weg is naar het grote geld of het aflossen van eventuele schulden en dat hoge straffen volgen als zij ook in de fout gaan.
Dat een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk is, biedt de verdachte de kans om het anders te gaan doen. Daarbij wordt hij geholpen door de algemene voorwaarde. De algemene voorwaarde waarschuwt hem. Als hij weer in de fout gaat en strafbare feiten pleegt kan het voorwaardelijke deel, 8 maanden jeugddetentie, alsnog worden tenuitvoergelegd. Gelet op het feit dat de verdachte woonachtig is in België, zal de rechtbank – anders dan bij de in Nederland wonende medeverdachten – geen bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel verbinden.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Beslissingen

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 14 (veertien) maanden;
bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, van 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van hierna te melden voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. A. Boer en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J. Knook en J. Soeteman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 23 mei 2023.