ECLI:NL:RBROT:2023:5433

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
10397356
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand, ontbinding en ontruiming in een huurovereenkomst met vrijwaring

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een incident en de hoofdzaak betreffende een huurovereenkomst tussen Stichting Woonstad Rotterdam en de gedaagden [gedaagde01] en [gedaagde02]. Woonstad heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, alsook betaling van een huurachterstand van € 6.303,36. De huurachterstand is ontstaan door het niet betalen van huur door de gedaagden, die beiden in de huurovereenkomst staan vermeld. Woonstad heeft de eis gebaseerd op de huurovereenkomst voor de woning aan [adres01] in [plaats01].

Gedaagde [gedaagde02] heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij sinds de echtscheiding op 8 februari 2022 niet meer in de woning woont en derhalve niet aansprakelijk is voor de huur na deze datum. Gedaagde [gedaagde02] heeft verzocht om [gedaagde01] in vrijwaring te dagvaarden, omdat zij meent dat [gedaagde01] verantwoordelijk is voor de huurbetalingen na de echtscheiding. Woonstad heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde02] voldoende gronden heeft gesteld voor oproeping in vrijwaring en heeft de incidentele vordering toegewezen. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak is verwezen naar een rolzitting voor conclusie van dupliek aan de zijde van [gedaagde02].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10397356 CV EXPL 23-7632
datum uitspraak: 16 juni 2023
Vonnis in incident van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het vrijwaringsincident,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen

1..[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
die niet in de procedure is verschenen,
2. [gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het vrijwaringsincident,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘ [gedaagde02] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 maart 2023, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde02] tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met één bijlage;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident, met één bijlage.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Woonstad eist samengevat:
  • de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 6.303,36 met rente en de lopende huur vanaf maart 2023;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit € 6.302,67 aan huur tot en met de maand februari 2023 en rente van € 0,69 (berekend tot 7 maart 2023).
2.2.
Woonstad baseert de eis op het volgende. Tussen Woonstad als verhuurder en [gedaagde01] en [gedaagde02] als huurders bestaat een huurovereenkomst ten aanzien van de woning aan de [adres01] in [plaats01] . [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben een huurachterstand laten ontstaan. Deze huurachterstand rechtvaardigt dat de huurovereenkomst wordt ontbonden.
2.3.
[gedaagde02] heeft de vordering van Woonstad betwist. Zij betwist de juistheid van de gestelde achterstand. Op 8 februari 2022 is de echtscheiding tussen [gedaagde01] en [gedaagde02] uitgesproken en op 11 mei 2022 is de echtscheiding ingeschreven. [gedaagde02] woonde sinds 2021 niet meer in de woning. Het huurrecht is bij de echtscheiding aan [gedaagde01] toegewezen. [gedaagde02] is dan ook in ieder geval niet aansprakelijk voor de huur vanaf de datum van de echtscheiding.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde02] vordert dat het haar wordt toegestaan [gedaagde01] in vrijwaring te dagvaarden, met veroordeling van Woonstad in de kosten van het incident.
3.2.
[gedaagde02] stelt daartoe - samengevat - het volgende. [gedaagde02] woonde vanaf medio 2021 niet langer in de woning. Vanaf dat moment bewoonde [gedaagde01] de woning alleen. Omdat [gedaagde02] al voorafgaand aan de echtscheiding niet meer in de woning woonde hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] afgesproken dat de huur, voor wat betreft de periode dat [gedaagde01] en [gedaagde02] nog gehuwd waren, geheel door [gedaagde01] zou worden voldaan. Voor wat betreft de periode na de echtscheiding moet de huur eveneens geheel door [gedaagde01] worden voldaan, omdat de woning aan hem is toegewezen op basis van de echtscheidingsbeschikking. Voor het geval de eis van Woonstad geheel of gedeeltelijk mocht worden toegewezen, dient [gedaagde01] [gedaagde02] van deze veroordeling te vrijwaren.
3.3.
Woonstad refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter.

4..De beoordeling

in het incident
4.1.
Op de voet van artikel 210 Rv kan een gedaagde partij in de hoofdzaak iemand in vrijwaring oproepen indien zij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat door [gedaagde02] als gedaagde partij in de hoofdzaak wordt gesteld dat zij krachtens haar rechtsverhouding tot de persoon, die zij in vrijwaring wil oproepen ( [gedaagde01] ), recht en belang heeft de nadelige gevolgen van een voor haar ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op [gedaagde01] te verhalen.
4.2.
[gedaagde02] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen haar en [gedaagde01] een rechtsverhouding bestaat die mogelijk tot vrijwaring door [gedaagde01] verplicht. Indien immers juist is hetgeen [gedaagde02] heeft gesteld, zal zij de nadelige gevolgen van het eventuele verlies in de hoofdzaak geheel of ten dele kunnen afwentelen op [gedaagde01] . Dat betekent dat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan. Nu Woonstad zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter, zal de incidentele vordering worden toegewezen, zoals hierna vermeld.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
4.4.
Woonstad heeft in haar conclusie van antwoord in het incident eveneens inhoudelijk gereageerd op de conclusie van antwoord van [gedaagde02] in de hoofdzaak en heeft daarbij ook een productie in het geding gebracht. De conclusie van Woonstad wordt daarom tevens als conclusie van repliek in de hoofdzaak aangemerkt. [gedaagde02] zal in de gelegenheid worden gesteld om in de hoofdzaak daarop te reageren en een conclusie van dupliek te nemen op na te melden rolzitting.
4.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
staat toe dat [gedaagde01] door [gedaagde02] wordt gedagvaard tegen de rolzitting van
donderdag 13 juli 2023 om 13:30 uur;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
verwijst de hoofdzaak naar de rolzitting van
donderdag 13 juli 2023 om 13.30 uurvoor conclusie van dupliek aan de zijde van [gedaagde02] .
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487