ECLI:NL:RBROT:2023:5496
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak en de beoordeling van de op de zaak betrekking hebbende stukken
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak in Dordrecht. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van 25 februari 2022, waarin de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2022 op € 252.000,- is vastgesteld. Verweerder, de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, heeft de waarde gehandhaafd in het bestreden besluit van 15 oktober 2022. De rechtbank heeft op 30 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij mr. J. Bax namens de eiser aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in geschil is of de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van 1 januari 2021 te hoog is vastgesteld. Eiser betwist de waarde en stelt dat deze € 205.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de niet-overgelegde bouwtekeningen en iWOZ-kaarten, beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in de wijze van indexering en de waarde van de onroerende zaak. De rechtbank oordeelt dat de door verweerder aangehouden inschatting van de waarde van het souterrain reëel is, omdat het souterrain als een volwaardige woonlaag wordt beschouwd.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.