ECLI:NL:RBROT:2023:5589

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C/10/651144 / JE RK 23-105 en C/10/651464 / JE RK 23-148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen

Op 26 januari 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, hierna te noemen [naam kind01] en [naam kind02]. De ouders van de kinderen zijn belast met het ouderlijk gezag, waarbij [naam kind01] bij de vader woont en [naam kind02] samen met de moeder in een Babyhuis verblijft. De kinderrechter heeft eerder op 17 januari 2023 een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] verleend voor de duur van vier weken. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2023 zijn de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming besproken, waarbij de Raad verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing voor een langere periode.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie van beide kinderen, met name over de relatie tussen de ouders en de opvoedingsvaardigheden van de moeder. De moeder lijkt onder druk te staan van de vader en er zijn zorgen over huiselijk geweld. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] in het Babyhuis verleend voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad om [naam kind01] en [naam kind02] onder toezicht te stellen voor een periode van twaalf maanden toegewezen, maar het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] is afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is schriftelijk vastgesteld op 7 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/651144 / JE RK 23-105 en C/10/651464 / JE RK 23-148
Datum uitspraak: 26 januari 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2022 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [naam kind01] ,

[naam kind02]

geboren op [geboortedatum02] 2023 te [geboorteplaats02] , hierna te noemen: [naam kind02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,

[naam02] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats02] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 17 januari 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad met zaaknummer C/10/651464 van 23 januari 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 26 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • de moeder;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster van de Raad, [naam03] ;
  • twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam04] en [naam05] ;
  • de begeleidster van de moeder van het Babyhuis, [naam06] , als informant.
De feiten
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [naam kind01] en [naam kind02] .
[naam kind01] woont bij de vader. [naam kind02] verblijft met de moeder in het Babyhuis.
Bij beschikking van 17 januari 2023 is [naam kind02] voorlopig onder toezicht gesteld tot 17 april 2023. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] in het Babyhuis verleend voor de duur van vier weken. De beslissing voor het overig verzochte is aangehouden.

De (aangehouden) verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/651144 / JE RK 23-105
De Raad verzoekt [naam kind02] voorlopig onder toezicht te stellen voor een periode van drie maanden. Dit deel van het verzoek is reeds verleend. Daarnaast verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing in het Babyhuis te verlenen voor de duur van drie maanden. Van dit deel van het verzoek zijn vier weken reeds verleend. Er resteert een beslissing op de periode tot 17 april 2023.
Het verzoek met zaaknummer C/10/651464 / JE RK 23-148
De Raad verzoekt [naam kind01] en [naam kind02] onder toezicht te stellen voor een periode van twaalf maanden. Daarnaast verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing in het Babyhuis te verlenen voor de duur van drie maanden.
De Raad handhaaft het verzoek met zaaknummer C/10/651464 / JE RK 23-148 tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. [naam kind01] woont bij de vader en opa en oma vaderszijde. Er zijn zorgen over de relatie van de moeder met [naam kind01] . [naam kind02] verblijft samen met de moeder in het Babyhuis. Er is hiervoor een spoedverzoek gedaan, omdat de vader het niet eens was met het verblijf in het Babyhuis. De vader is een locatieverbod aangezegd voor het Babyhuis. Daarnaast bestaan er zorgen over de relatie tussen de vader en de moeder, waarbij het lijkt dat de moeder onderdrukt wordt. Er lijken veel spanningen te zijn tussen de vader en de moeder en hun respectievelijke families. De afgelopen periode is de inzet van hulpverlening binnen het vrijwillig kader onvoldoende toereikend gebleken. De komende periode moet er meer zicht komen op de mogelijkheden van de ouders in de opvoeding van beide kinderen.

De standpunten

De GI stemt tijdens de mondelinge behandeling in met het verzoek betreffende de ondertoezichtstelling van [naam kind01] en [naam kind02] voor de duur van een jaar. De GI pleit echter voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] voor de duur van zes maanden. Gezien de ernstige zorgen, is een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden een te korte periode. Het is van belang dat er de komende periode duidelijkheid ontstaat over de verblijfplek van [naam kind01] en [naam kind02] . Daarnaast moet onderzocht worden wat de mogelijkheden zijn voor omgang tussen [naam kind02] en de vader en tussen [naam kind01] en de moeder.
De vader brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat er niet naar hem wordt geluisterd. Op dit moment is het voor de vader niet mogelijk om zowel de zorg over [naam kind01] als de zorg over [naam kind02] te dragen. De vader staat open voor hulpverlening en is niet voornemens [naam kind02] weg te halen uit het Babyhuis.
Mw. [naam06] brengt tijdens de mondelinge naar voren dat het Babyhuis geen mogelijkheid biedt tot begeleide omgang tussen de vader en [naam kind02] , omdat het Babyhuis een plek is voor moeders en kinderen. Vanuit die optiek wordt er bewust voor gekozen om moeder en kind te beschermen en een veilige plek te bieden. Er kan begeleide omgang plaatsvinden op een andere locatie. De moeder moest erg wennen in het Babyhuis, maar nu begint zij haar plek te vinden. Een gemiddeld traject in het Babyhuis duurt zes tot negen maanden, waarin de moeder zowel pedagogische als praktische ondersteuning en ook psychische hulpverlening krijgt. Een plaatsing van de moeder in het Babyhuis met zowel [naam kind01] als [naam kind02] zou te intensief zijn.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling en de opvoedingsomgeving van [naam kind01] en [naam kind02] . De Raad en de GI hebben geen zorgen geuit over de opvoedsituatie van [naam kind01] bij de vader. Er zijn wel zorgen over de relatie tussen de ouders. De moeder lijkt onder druk te staan van de vader en haar (schoon)ouders en er zijn zorgen over huiselijk geweld. Daarnaast is er sprake van een verstoorde relatie tussen de moeder en [naam kind01] . De moeder heeft geen band kunnen opbouwen met [naam kind01] . Daarnaast is er geen zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder, waardoor er zorgen bestaan over de vraag of de moeder voldoende kan aansluiten bij de behoeften van [naam kind01] en [naam kind02] . De moeder heeft laten zien dat zij de zorg voor [naam kind02] teveel overlaat aan anderen. Bovendien hebben de ouders de afgelopen periode onvoldoende kunnen profiteren van de hulpverlening binnen het vrijwillig kader.
Gelet op het feit dat er tijdens de mondelinge behandeling geen verweer is gevoerd tegen een ondertoezichtstelling en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling, zoals gesteld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aanwezig zijn, zal de kinderrechter [naam kind01] en [naam kind02] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
[naam kind02] verblijft sinds 17 januari 2023 samen met de moeder in het Babyhuis. Hoewel de moeder openstaat voor hulp van het Babyhuis, stemt de vader hier niet mee in. Door de zorgen over de relatie tussen de ouders en de onduidelijkheden over de verschillende opvoedsituaties, is het onvoldoende duidelijk of de ouders in staat zijn een stabiele en veilige opvoedingssituatie aan [naam kind02] te bieden. Gezien zijn jonge leeftijd, heeft [naam kind02] baat bij een rustige en stabiele opvoedingssituatie. Hierom is voortzetting van zijn verblijf in het Babyhuis van belang.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing in het Babyhuis verlenen, voor de duur van drie maanden. De kinderrechter acht, gelet op hetgeen de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, de duur van drie maanden passend, omdat onvoldoende duidelijk is hoe de omgang tussen de moeder en [naam kind01] en tussen de vader en [naam kind02] vormgegeven zal worden. De komende periode moet daarom onderzocht worden hoe het contact tussen de moeder en [naam kind01] en het contact tussen de vader en [naam kind02] kan worden vormgegeven. Het is daarnaast van belang dat er zicht komt op de opvoedingsvaardigheden van de ouders.
Nu de kinderrechter het verzoek met zaaknummer C/10/651464 / JE RK 23-148 zal toewijzen, komt de noodzaak van het (spoed)verzoek van de Raad met zaaknummer C/10/651144 / JE RK 23-105 te vervallen. De kinderrechter zal het resterende deel van dit verzoek daarom afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind01] en [naam kind02] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 26 januari 2023 tot 26 januari 2024;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] in het Babyhuis met ingang van 26 januari 2023 tot 26 april 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het (spoed)verzoek met zaaknummer C/10/651144 / JE RK 23-105 af, voor zover daarop niet eerder is beslist;
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van L.M. Buurman, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 7 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.