ECLI:NL:RBROT:2023:5665

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
10-046845-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het voorhanden hebben van amfetamine en vrijspraak van het bezit van een hagelgeweer

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 35,5 gram amfetamine en het bezit van een hagelgeweer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de amfetamine voorhanden heeft gehad, wat hij ook heeft bekend. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van het bezit van het hagelgeweer, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de handel in harddrugs ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team 1
Parketnummer 10-046845-23
Datum uitspraak 16 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte01], geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen.
Advocaat van de verdachte mr. S.A. Chedie, advocaat in Rotterdam (niet gemachtigd)
Officier van justitie mr. E.M. Loppé
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats op 16 mei 2023.
Kern van het vonnis
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij een hagelgeweer en 35,5 gram amfetamine voorhanden heeft gehad. Op de zitting stond niet ter discussie dat de verdachte de harddrugs voorhanden heeft gehad, omdat hij dat heeft bekend. De verdachte wordt in dit vonnis daarnaast vrijgesproken van het bezit van het hagelgeweer. Centraal stond bovenal de vraag welke straf aan de verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank beantwoordt die vraag hieronder in hoofdstuk 4 en legt daarin uit hoe zij tot deze straf is gekomen.
Inhoudsopgave van dit vonnis
Hoofdstuk 1: beschuldiging in de tenlastelegging
Hoofdstuk 2: vrijspraak en beslissingen over het bewijs
Hoofdstuk 3: strafbaarheid van het feit en de verdachte
Hoofdstuk 4: onderbouwing van de straf
Hoofdstuk 5: beslissingen in het kort en ondertekening

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

Feit 1
hij op of omstreeks 15 februari 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie II, onder 3 van de Wet wapens en
munitie, namelijk een vuurwapen dat zodanig is vervaardigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is, te weten een (ingekort) hagelgeweer, type: enkelloops, voorhanden heeft gehad.
Feit 2
hij op of omstreeks 15 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 35,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2..De beslissingen over het bewijs

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat feit 1 niet bewezen kan worden en dat feit 2 wel bewezen kan worden.
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank vindt net als de officier van justitie en de verdediging dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte schuldig is aan feit 1. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van deze beschuldiging.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte feit 2 heeft begaan op de volgende manier:
Feit 2
hij op 15 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 35,5 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt voor feit 2 op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Hieronder is een opgave gedaan van die bewijsmiddelen. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen vrijspraakverweer is gevoerd.
Bewijsmiddelen
1. Verklaring van de verdachte bij de politie; [1]
2. Onderzoek van de politie; [2]
3. Onderzoek door het NFI naar de harddrugs. [3]

3..De verboden gedragingen en de strafbaarheid

Kwalificatie
Het onder 2 bewezen feit is een in de wet verboden gedraging en levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4..De onderbouwing van de straf

Inleiding
De rechtbank zal in dit hoofdstuk beslissen dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd en zal uitleggen waarom.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 60 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Zij gaat daarbij uit van dezelfde feiten als die zijn bewezenverklaard.
De beoordeling
Eerst zullen de feiten en omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen. Dan volgen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die van belang zijn. Tot slot volgen de concrete afwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot de genoemde straf die aan de verdachte wordt opgelegd.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft opzettelijk harddrugs voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat de handel in harddrugs gepaard gaat met vele andere vormen van (zware) criminaliteit, waaronder geweld en ondermijning. Daarnaast zijn drugs slecht voor de volksgezondheid en is de productie ervan slecht voor het milieu. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
Persoonlijke omstandigheden
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 april 2023 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee in de straftoemeting.
Concrete afwegingen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken opgelegd.
Conclusie
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 30 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

5..Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals dit in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, te weten 14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. E. IJspeerd en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 16 mei 2023.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer [proces-verbaalnummer01] , van 15 februari 2023, pagina 41-47 van het digitale dossier.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van de politie, nummer [proces-verbaalnummer02] , van 15 februari 2023, inhoudende als relaas van de verbalisant, pagina 7-9 van het digitale dossier.
3.Een geschrift, te weten een NFI-rapport, nummer [nummer01] , van 24 maart 2023.