ECLI:NL:RBROT:2023:5811

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
10.284448.22 / TUL VV: 10/651037-20; 10/026669-20 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel

Op 28 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juni 2022 te Rotterdam een ontploffing heeft teweeggebracht door een stuk vuurwerk (Cobra 6) tegen de voordeur van een woning te plaatsen. De verdachte, geboren in 2003 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, werd beschuldigd van medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, met gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de opdrachtgever was van de ontploffing, waarbij hij de vuurwerkbom aan een medeverdachte had gegeven. De ontploffing vond plaats in een wooncomplex, wat een ernstige bedreiging voor de omwonenden met zich meebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op levensgevaar voor anderen, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was.

De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn toekomstplannen, en besloot om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling door een zorgverlener. De benadeelde partijen kregen gedeeltelijk gelijk in hun schadevergoedingsvorderingen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schade aan één benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10.284448.22
Parketnummer vordering TUL VV: 10/651037-20; 10/026669-20 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 28 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het [detentielocatie01] ,
raadsman mr. I. Amghar, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.D.B. Reuter heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering geadviseerd zijn;
  • dat zal worden bevolen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummers 10/651037-20; 10/026669-20 (gev. ttz).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap van en opzet had bij de ontploffing aan de [straatnaam01] te Rotterdam.
De door de medeverdachten afgelegde verklaringen zijn ongeloofwaardig en daarmee niet betrouwbaar om als bewijs te bezigen. Het gaat immers om medeverdachten die er alle belang bij hebben om de verdachte te belasten om zo hun eigen rol te verkleinen.
Mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat de verdachte betrokken is geweest bij het incident, dan meent de verdediging dat op basis van het dossier hooguit sprake kan zijn van medeplichtigheid.
4.1.2.
Beoordeling
Op 30 juni 2022 heeft rond 14:50 uur een explosie plaatsgevonden aan de woning op de [adres delict01] te Rotterdam (hierna: de woning). Tijdens het forensisch onderzoek werden delen van kunststof blauwe doppen en kartondeeltjes met en zonder etiket aangetroffen, passend bij illegaal vuurwerk, type Cobra. Gezien het aantreffen van stukjes tape en het schadebeeld van de voordeur van de woning, is het aannemelijk dat het explosief aan de voordeur werd bevestigd en tot ontploffing is gebracht.
Op de camerabeelden van het appartementencomplex waarin de woning zich bevindt is de vermoedelijke dader te zien. De wijkagent heeft op deze beelden de dader herkend als [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ). [medeverdachte01] heeft bij de politie bekend dat hij het explosief heeft geplaatst. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) een “job” voor hem had. Hij heeft toen met [medeverdachte02] afgesproken en daar was ook een andere jongen bij. [medeverdachte02] zei dat hij drie cobra’s moest afsteken. Die andere jongen gaf hem de nitraten, gaf het huisnummer en zei dat hij die daar moest opplakken. [medeverdachte02] heeft bij de politie verklaard dat hij [medeverdachte01] op verzoek van “ [naam01] ” heeft ingeschakeld en dat “ [naam01] ” de cobra’s aan [medeverdachte01] heeft gegeven.
Na onderzoek door de politie naar “ [naam01] ” is de verdachte in beeld gekomen. De politie heeft een foto van de verdachte aan [medeverdachte02] getoond en [medeverdachte02] heeft de verdachte herkend als “ [naam01] ”. De verdachte heeft tijdens het verhoor van de raadkamer verklaard dat zijn bijnaam “ [naam01] ” is.
Anders dan de verdediging vindt de rechtbank dat deze verklaringen wel kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Door zo te verklaren hebben de medeverdachten immers ook zichzelf belast en ook anderszins ziet de rechtbank geen aanknopingspunt te twijfelen aan de geloofwaardigheid de verklaringen. Daar komt bij dat de verklaringen steun vinden in ander bewijs.
Zo heeft getuige [getuige01] (één van de bewoners van de woning, hierna: [getuige01] ) verklaard dat hij van [medeverdachte02] heeft gehoord dat [medeverdachte02] voor de ontploffing is gevraagd door “ [naam01] ”. [getuige01] kent “ [naam01] ” van voetbal en uit de buurt. Hij heeft [naam01] aangewezen van een foto van de verdachte. [getuige01] heeft de verdachte op de dag van de ontploffing gesproken en heeft hem gevraagd waarom de verdachte dit had gedaan. De verdachte heeft hier op geantwoord dat het in opdracht van een ander was.
Daarnaast heeft de verdachte in de late avond van 30 juni 2022 aan de begeleiding van de nachtopvang verteld dat hij “zelf geen dingen meer doet maar dat er dingen voor hem gedaan worden”. Hij heeft gezegd dat hij iemand heeft opgezocht voor ‘payback’. Daarbij liet de verdachte een artikel uit het AD zien, waarin stond dat er een explosie in Rotterdam West bij een flatwoning was geweest. De politie heeft uitgezocht dat op de site van het AD op 30 juni 2022 een artikel over een explosie in Rotterdam West stond en dat de explosie aan de [straatnaam01] , waar deze strafzaak over gaat, de enige explosie was op die datum in Rotterdam West.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat de verdachte opdrachtgever is geweest van de ontploffing, dat hij de vuurwerkbom aan [medeverdachte01] heeft gegeven en heeft gezegd waar hij deze moest plakken.
Deze gedragingen kwalificeert de rechtbank als het medeplegen van het teweeg brengen van een ontploffing.
Van deze ontploffing was gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten. Het explosief is tot ontploffing gebracht op de voordeur van een woning gelegen in een appartementencomplex. Anders dan de officier van justitie, stelt de rechtbank vast dat ook gevaar voor zwaar lichamelijk van personen te duchten was. Dat gevaar was immers voorzienbaar. De ontploffing vond plaats op klaarlichte dag, op een plek in een wooncomplex waar te verwachten is dat personen daar langs lopen of in de buurt komen. Uit het proces-verbaal van de forensische opsporing volgt dat er gevaar was geraakt te worden door rondvliegend puin. In de buurt van de explosie bevonden zich personen, zo blijkt uit in ieder geval een verklaring van een bewoner op nummer [nummer01] en ook de uitvoerder, medeverdachte [medeverdachte01] , bevond zich in de omgeving.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging dat ziet op het voor een ander te duchten levensgevaar, nu daarvoor naar haar oordeel wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 juni 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk vuurwerk (Cobra 6) tegen de voordeur van een woning, gelegen aan de [adres delict01] , te plaatsen en tot ontploffing te brengen, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en nabijgelegen woningen in het portiek en de in die woning aanwezige goederen, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die portiek aanwezige personen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het tot ontploffing brengen van een vuurwerkbom in een wooncomplex. De verdachte heeft daartoe de opdracht gegeven en was nauw betrokken bij de uitvoering.
Het tot ontploffing brengen van een explosief bij een woning is een zeer indringend en intimiderend feit en kan tot levensbedreigende situaties leiden. Er mag van geluk gesproken worden dat zich – ondanks dat de explosie op klaarlichte dag plaatsvond – niemand gewond is geraakt. De ontploffing is ook voor omwonenden een bijzonder nare en bedreigende ervaring geweest. Naast dat de bewoners schrik is aangejaagd is er ook schade toegebracht. Dat de gevoelens van angst nog onverminderd aanwezig zijn bij – in ieder geval – de bewoners van de betrokken woning blijkt ook wel uit de slachtofferverklaring zoals ter zitting door de advocaat van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Bovendien rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij geen openheid heeft gegeven en daardoor geen verantwoordelijkheid neemt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 januari 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering adviseert bij een veroordeling oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, gekoppeld aan een proeftijd met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft problemen op sociaal-maatschappelijk gebied. De verdachte heeft geen huisvesting, geen structurele dagbesteding en geen inkomen. Positief is dat betrokkene voor detentie zelf hulp heeft gezocht bij de gemeente Rotterdam en dat er reeds een traject was gestart voor het verkrijgen van stabiliteit op het gebied van de praktische zaken. De verdachte vertoont leeftijdsadequaat gedrag en is voldoende in staat om zijn eigen gedrag te organiseren en hierbij de eventuele consequenties voldoende in te schatten.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.3
Ter zitting besproken omstandigheden
Tijdens de zitting heeft de verdachte verteld over zijn toekomstplannen. Hij heeft op hoog niveau gevoetbald en heeft de droom om dat weer op te pakken. Daarnaast heeft hij zijn VMBO diploma, wil een MBO opleiding gaan volgen en volgt in detentie ook een opleiding. Deze plannen komen de rechtbank realistisch voor.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf matigen. De rechtbank ziet daartoe aanleiding vanwege de (jonge) leeftijd van de verdachte, zijn realistische toekomstplannen en het feit dat de verdachte voorafgaand aan zijn detentie zelfstandig hulp heeft gezocht. De rechtbank wil de verdachte hiermee perspectief geven en moedigt de verdachte aan de plannen die hij heeft te gaan verwezenlijken.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank houdt er, gelet op het kennelijke gemak waarmee hij tot dit gevaarlijk delict, waarvoor hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen, is overgegaan, ernstig rekening mee dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Zij zal daarom de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
[slachtoffer01]
Als benadeelde partij heeft zich [slachtoffer01] in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade gerekwireerd om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege onvoldoende onderbouwing. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de officier van justitie om de vordering gedeeltelijk, tot een bedrag van € 1.000,-, toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rest van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het beroep op vrijspraak subsidiair vanwege het ontbreken van onderbouwing.
8.1.3.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging eens dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 juni 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer01] een schadevergoeding betalen van
€ 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
[slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft zich [slachtoffer02] in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 500,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade gerekwireerd om de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren vanwege onvoldoende onderbouwing. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de officier van justitie om de vordering gedeeltelijk, tot een bedrag van € 1.000,-, toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rest van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het beroep op vrijspraak, subsidiair vanwege het ontbreken van onderbouwing.
8.2.3.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging eens dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal ook ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer02] als getuige is gehoord enkele dagen na de ontploffing. Tijdens dat verhoor heeft hij aangegeven dat hij niet wist waarom de ontploffing had plaatsgevonden en dat hij naar de huisarts is gegaan vanwege angstaanvallen en hallucinaties. De benadeelde partij is enkele maanden later nogmaals gehoord en heeft toen verklaard dat hij diezelfde dag nog achter de dader is aan gegaan. De informatie die hij had verkregen over de daders heeft hij niet gedeeld met de politie, terwijl het (omvangrijke) onderzoek in volle gang was. Gelet hierop kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de benadeelde partij in geld uit te drukken geestelijke schade heeft geleden.
8.2.4.
Conclusie
De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in zijn vordering.
8.3.
[slachtoffer03]
Als benadeelde partijen heeft zich [slachtoffer03] in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.3.1.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de officier van justitie om de vordering gedeeltelijk, en tot een bedrag van € 1.000,- toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rest van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het beroep op vrijspraak subsidiair vanwege het ontbreken van onderbouwing.
8.3.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden, waaronder de jeugdige leeftijd van deze benadeelde partij, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 juni 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.3.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer03] een schadevergoeding betalen van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 juli 2020 van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam is de verdachte ter zake van straatroof veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 24 juli 2020 en geëindigd op 23 juli 2022.
9.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Er wordt verzocht om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen omdat de proeftijd van de verdachte al 9 maanden is verstreken.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie en raadsman van mening dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten behandelen door forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal zo spoedig mogelijk starten en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf zal de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt duren. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte03] en slachtoffers [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en [slachtoffer03] , zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
de veroordeelde zal zich niet bevinden op de [straatnaam01] te Rotterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het op orde krijgen en behouden van de praktische zaken, waaronder: huisvesting, dagbesteding en financiën.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer02] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro),bestaande immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer01] begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- (zegge: duizend euro) niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer03] , te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro),bestaande immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer03] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer03] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer03] te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
10 (tien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer03] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 9 juli 2020 van de kinderrechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en mr. J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C Suiker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk vuurwerk (Cobra 6) tegen/bij
de voordeur van een woning, gelegen aan de [adres delict01] , te plaatsen en tot
ontploffing te brengen,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of nabijgelegen woningen
in het portiek en/of de in die woning(en) aanwezige goederen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning(en)
en/of portiek aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )