In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van een overledene. De verzoekster, die zelf procedeert als vereffenaar, heeft verzocht om de opheffing van de vereffening op grond van artikel 4:209 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de waarde van de baten gering is. De overledene is op [datum01] in [plaats01] overleden, en de laatste woonplaats was [plaats01]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had zich eerder onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Rechtbank Rotterdam. De verzoekster heeft voldoende onderbouwd dat de nalatenschap lager is dan de reeds gemaakte vereffeningskosten, waardoor het saldo niet toereikend is voor uitkeringen aan schuldeisers of erfgenamen. De kantonrechter heeft het verzoek tot opheffing van de vereffening toegewezen, zonder dat er een zitting of oproeping van erfgenamen plaatsvond, gezien de omstandigheden van het geval. De vereffeningskosten zijn vastgesteld op € 6.063,95, welke ten laste van de boedel komen. De verzoekster is opgedragen om de opheffing van de vereffening in de (digitale) Staatscourant bekend te maken. De beschikking is gegeven door mr. dr. P.G.J. van den Berg en kan door belanghebbenden binnen drie maanden worden aangevochten.