Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 22;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;
- de mondelinge behandeling van 9 mei 2023;
- de spreekaantekeningen van mr. Verbeemen.
3.De feiten
captiveverzekeraar opgericht, Reserve Insurance Curaçao Company N.V. (hierna: RICC), bij wie zij een verzekering had gesloten. NDSM was, net als RSV, verzekerde onder de polis. Artikel 1.1. van de RICC-polis bepaalt:
NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING:
4.Het geschil
5.De beoordeling
Is de Stichting Reserve aan te spreken?
ECLI:NL:HR:1997:ZC2480, Andeweg/ RDM)in een door een voormalig werknemer en asbestslachtoffer aangespannen procedure tegen RDM (ook een voormalige dochtervennootschap van RSV) bepaald dat de werknemer, gegeven het faillissement en de hiervoor geschetste liquidatie van RICC die voor zover van belang ook daar voorlag, ten behoeve van het aansprakelijk stellen van zijn voormalige werkgever heropening van de vereffening kon vragen. Aangenomen moest immers worden dat er nog baten waren, in de vorm van (een deel van) het door RICC aan RSV betaalde bedrag. Tegen deze achtergrond en in verband met de onwenselijkheid om herhaaldelijk de vereffening (van RSV en haar concernvennootschappen) te heropenen en teneinde haar liquidatie (definitief) te kunnen beëindigen, is de Stichting Reserve opgericht.
loss occurrence-verzekering en houdt dit in dat het inloop- en uitlooprisico niet verzekerd zijn. De zinsnede in artikel 1.1. van de RICC-polis: “
mits ontstaan gedurende de geldigheidsduur der verzekering.”, zie hiervoor onder 3.4, duidt daar op. Bij een
loss occurrence-verzekering bestaat er volgens de Stichting Reserve alleen dekking tijdens de looptijd van de polis. Dat was voor NDSM van 1974 tot november 1978. De schade van [persoon X] heeft zich ver daarna geopenbaard en is daarom niet gedekt, aldus de Stichting Reserve.
loss occurrence-verzekering, dit de Stichting Reserve niet baat. Er bestaat verschil van inzicht over de vraag hoe in het kader van asbestclaims het moment van het ontstaan van de schade moet worden begrepen. Het is bepaald niet evident dat dit het moment van het zich openbaren van de ziekte is; het is heel goed mogelijk dat dit het moment van de blootstelling aan en inademing van asbestvezels is. Daarbij komt dat de Stichting Reserve juist is opgericht in 2003 om schadevergoeding te betalen aan ex-werknemers met toekomstige asbestclaims. Dat verhoudt zich slecht met de gedachte dat slechts ex-werknemers bij wie de ziekte zich voor het faillissement hebben geopenbaard in aanmerking zouden komen voor een schadevergoeding.
artikel 7:658 BW geschonden; die norm was destijds niet wezenlijk anders. Deze nalatigheid heeft mogelijk geleid tot de verwezenlijking van een bij NDSM bekend gevaar: namelijk dat [persoon X] een tot mesothelioom leidend asbestkristal zou inademen.
Badmeester-arrest (
ECLI:NL:HR 2018: 536). Daarin werd overwogen dat de duur en intensiteit van de blootstelling van de werknemer aan asbest tijdens zijn werkzaamheden bij de ene werkgever - bij een gemeente: meerdere malen in geringe mate - te gering was geweest in verhouding tot zijn totale blootstelling aan asbest omdat hij bij de andere werkgever - een machinefabriek - gedurende zes jaren was blootgesteld aan asbest.
geenaanleiding om aan te nemen dat iets dergelijks hier aan de orde is. Daarbij betrekt de rechtbank de volgende omstandigheden - genoemd in het rapport van IAS.
ECLI:NL:HR:2006:AU6092(
Nefalit/Karamus) bood een oplossing voor onzekerheid over de vraag welke feiten, die zich in het verleden hebben voorgedaan, de schade hebben veroorzaakt. Het ging daarin om longkanker van een werknemer die mogelijkerwijs veroorzaakt was door blootstelling aan asbest in dienstverband (55 procent) en/of door zijn langdurig roken (45 procent). Een vergelijkbare uitspraak werd gedaan in HR 31 maart 2006,
ECLI:NL:HR:2006:AU6093(
Eternit/Hollink).
Nefalit/ Karamus, is voldaan, te weten:
- er is sprake van een feitelijke onmogelijkheid om het schadeveroorzakende feit vast te stellen en die feitelijke onmogelijkheid ligt niet in de risicosfeer van de werknemer (art. 6:99 BW en art. 6:101 BW). Het is immers niet mogelijk feitelijk vast te stellen of het asbestkristal door [persoon X] is ingeademd bij NDSM of bij Duyvis;
- het is ‘uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid’ onaanvaardbaar om deze onzekerheid geheel ten laste van de ene of de andere partij te brengen.
voorlopigebepaling van de proportionele aansprakelijkheid is. Immers, indien Duyvis verweer voert en haar verweer zou (zo) succesvol zijn dat de vordering van [eiseres] jegens haar (geheel) moet worden afgewezen, dan dient de Stichting Reserve de overige gevorderde schade alsnog (geheel) te vergoeden. In die omstandigheden kan op dit moment de gevorderde verklaring voor recht niet worden gegeven.
2.366,00(2 punten × tarief IV a € 1.183,00)
ECLI:NL:HR:2020:853) wordt in dit vonnis geen aparte beslissing genomen over nakosten.