ECLI:NL:RBROT:2023:5844

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
10-025663-23 vordering TUL VV: 96-207426-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs met rechtmatige doorzoeking

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, te weten cocaïne en heroïne. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.A. Sjadijeva. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte slechts voor een deel van de tenlastelegging schuldig was. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van het voertuig van de verdachte rechtmatig was, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat het bewijs uitgesloten moest worden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk 1.009 gram cocaïne en 1.879 gram heroïne aanwezig had in de door hem geleende auto. De verdachte werd vrijgesproken van het opzettelijk vervoeren van de verdovende middelen, maar het medeplegen werd wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-025663-23
Parketnummer vordering TUL VV: 96-207426-20
Datum uitspraak: 24 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B. Lijnse heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 96-207426-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de doorzoeking van de door de verdachte geleende auto onrechtmatig was, omdat de verdachte daar geen toestemming voor heeft gegeven. Een dergelijke onrechtmatige doorzoeking levert een onherstelbaar vormverzuim op zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit dient tot gevolg te hebben dat al het bewijs dat hieruit is voortgevloeid van het bewijs wordt uitgesloten. Het bewijsmateriaal is immers door het vormverzuim verkregen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich verdovende middelen in zijn voertuig bevonden. De tijdspanne tussen het moment dat de verdachte heeft gekeken in de tas met daarin de verdovende middelen en de komst van de politie was daarvoor te kort. Bovendien wordt het alternatieve scenario niet weerlegd door hetgeen zich in het dossier bevindt.
Evenmin kan wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte de verdovende middelen niet heeft
vervoerd, nu het voertuig stil heeft gestaan nadat de tas door een ander in het voertuig is gezet.
4.1.2.
Beoordeling
Onrechtmatige doorzoeking voertuig
In zijn op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer01] schrijft de verbalisant dat hij aan de verdachte zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gevraagd om onder andere het voertuig te doorzoeken. Vervolgens relateert de verbalisant dat de verdachte heeft aangegeven dit te begrijpen en hiervoor toestemming heeft verleend.
In zijn op ambtsbelofte opgemaakte aanvullend proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer02] schrijft de verbalisant dat hij meerdere keren aan de verdachte heeft gevraagd of hij het voertuig mocht doorzoeken en de verdachte mocht fouilleren. Blijkens het relaas van de verbalisant heeft de verdachte hierop geantwoord met: “oké”, waarna hij zijn persoonlijke spullen uit het voertuig heeft gepakt en is uitgestapt. De verdachte heeft het bestuurdersportier voor de verbalisant open laten staan. Mede door deze manier van antwoorden en door deze gedragingen, werd het voor de verbalisant duidelijk dat de verdachte zijn vragen had begrepen en hem toestemming gaf om het voertuig te doorzoeken, aldus de verbalisant in het proces-verbaal.
In voornoemde processen-verbaal is duidelijk beschreven op welke manier de verbalisant toestemming heeft gevraagd om het voertuig te doorzoeken en op welke manier de verdachte deze toestemming heeft verleend. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en acht de doorzoeking van het voertuig dan ook rechtmatig. Het verweer wordt verworpen.
Ten overvloede merkt de rechtbank daarbij op dat zelfs al zou er sprake zijn geweest van een vormverzuim, quod non, de verdediging in het geheel niet heeft onderbouwd welk belang van de verdachte er dan is geschaad en waarom voornoemde schending dusdanig zwaarwegend is dat dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Dat het strafbare feit niet ontdekt wordt is geen rechtens te respecteren belang.
Opzettelijk aanwezig hebben verdovende middelen
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 25 januari 2023 is in de door de verdachte geleende auto 1.009 gram cocaïne en 1.879 gram heroïne aangetroffen. De cocaïne bevond zich in drie losse blokken achter de bijrijdersstoel en de heroïne in vier blokken in een plastic Lidl-tas op de achterbank. De auto stond op dat moment geparkeerd in de [straatnaam01] in [plaats02] en de verdachte zat op de bestuurdersstoel.
De verdachte heeft verklaard dat een onbekend persoon de Lidl-tas in de auto heeft gezet met daarbij de mededeling dat er geld in zou zitten en dat hij zo terug zou komen. De verdachte heeft vervolgens in de tas gekeken en gezien dat er geen geld in zat, maar bruine blokken. Op dat moment bedacht hij dat dat ‘niet best’ was, omdat hij pas net op vrije voeten was, aldus de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Niet alleen zijn de verdovende middelen aangetroffen in de auto waarvan hij op dat moment op de bestuurdersstoel zat, maar ook had de verdachte toen hij de bruine blokken zag liggen de wetenschap dat het hier om verdovende middelen ging.
Met de verdediging is de rechtbank eens dat de verdachte de verdovende middelen niet opzettelijk heeft
vervoerd, nu niet kan worden vastgesteld dat hij zich met de verdovende middelen heeft verplaatst. De verdachte zal voor dit onderdeel worden vrijgesproken.
Medeplegen
Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen. Onder de verdachte is een telefoon in beslag genomen die op ook basis van de useraccounts aan de verdachte kan worden toegeschreven. Op deze telefoon is een Snapchatgesprek aangetroffen tussen de usernames [username01] en [username02] Dit gesprek heeft op 25 januari 2023 plaatsgevonden en duurde tot enkele minuten voor de aanhouding van de verdachte. De username [username02] vertoont grote overeenkomsten met de aan de telefoon gekoppelde useraccounts. Uit dit chatgesprek blijkt dat [username02] instructies krijgt over waar hij naartoe moet rijden (onder andere de [straatnaam02] , een zijstraat van de [straatnaam01] waar de verdachte is aangetroffen) voor een ontmoeting en mogelijk over de alleen rijdende verbalisant die uiteindelijk de verdachte heeft aangehouden. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het opzettelijk vervoeren van de verdovende middelen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 januari 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
1009 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
1879 gram van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een auto 1.009 gram cocaïne en 1.879 gram heroïne opzettelijk aanwezig gehad. Harddrugs zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. Door de verspreiding van harddrugs en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Dit varieert van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit zoals geweldsmisdrijven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde opzettelijk vervoeren van de verdovende middelen.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte en te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat de verdachte het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd tijdens een lopende proeftijd. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee. De jonge leeftijd van de verdachte maakt dit niet anders.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering tenuitvoerlegging 96-207426-20

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 juni 2022 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 1 november 2022.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat het een oud feit betreft, te weten uit 2020 en de proeftijd tot 30 oktober 2024 loopt.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van het vonnis van de politierechter en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf. Dat dit een ouder feit betreft, maakt dit niet anders.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 28 juni 2022 van de politierechter in deze rechtbank (onder parketnummer 96-207426-20) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van
1 (één) week.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. L. Daum en S.A. van Egmond, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 25 januari 2023, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1009 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
ongeveer 1879 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.