ECLI:NL:RBROT:2023:5863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
ROT-23_1584
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de ontheffing van arbeidsverplichtingen in het kader van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam beoordeeld. Eiseres had een ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet (Pw) aangevraagd, welke op 19 oktober 2022 was verleend voor een jaar. Het college handhaafde deze ontheffing in het besluit op bezwaar van 25 januari 2023. Eiseres, die onder bewind staat en een bijstandsuitkering ontvangt, betwistte dat de ontheffing ambtshalve was verleend en voerde aan dat zij recht had op een vrijstelling op basis van haar medische situatie, zoals aangegeven in een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen, gebaseerd op het advies van een arts die de arbeidsmogelijkheden van eiseres had beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de ontheffing voor een jaar gerechtvaardigd was, gezien de eerdere ontheffing en het advies van de arts om de situatie na twee jaar opnieuw te beoordelen. Eiseres had geen medische informatie overgelegd die het advies van de arts zou weerleggen. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, waardoor zij geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,gemachtigde: mr. D. Matadien,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. Tang.

De procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit op bezwaar van verweerder over de aan haar verleende ontheffing van de arbeidsverplichtingen in de Participatiewet (Pw).
1.1.
Bij besluit van 19 oktober 2022 heeft verweerder eiseres voor een jaar ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a en c, van de Pw (arbeidsinschakeling en tegenprestatie). Met het besluit op bezwaar van 25 januari 2023 heeft verweerder de verleende ontheffing gehandhaafd (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Het geschil

Inleiding
2. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , woont alleen en ontvangt een bijstandsuitkering. Zij staat onder bewind.
Tijdens een gesprek op 9 oktober 2020 heeft de consulent van Werk en Inkomen met eiseres gesproken over haar indicatie voor persoonlijke zorg en hulp op meerdere leefgebieden en heeft zij met eiseres de afspraak gemaakt dat zij zich niet beschikbaar stelt voor werk, onderwijs en/of een traject maar wel actief hulp- en zorgverlening zoekt, actief werkt aan het wegnemen van belemmeringen die haar in de weg staan, haar van haar situatie op de hoogte houdt en dat zij elkaar op 9 april 2021 opnieuw spreken.
In de hierop gevolgde nieuwe beoordeling van de situatie van eiseres is aanleiding gezien om een arts van het team Sociaal-Medische Advisering (SMA) advies te vragen over de functionele mogelijkheden van eiseres om te kunnen participeren op de arbeidsmarkt.
Op 20 oktober 2021 heeft de SMA-arts verweerder geadviseerd om eiseres ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a en c, van de Pw en om de situatie van eiseres opnieuw te beoordelen na twee jaar.
Verweerder heeft in dit SMA-advies aanleiding gezien om eiseres bij besluit van 10 november 2021 ontheffing te verlenen voor de periode van 10 november 2021 tot en met 10 oktober 2022. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt door eiseres.
Met het oog op het bereiken van de 27-jarige leeftijd heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 21 februari 2021. Naar aanleiding van dit gesprek is de afspraak gemaakt dat eiseres iedere zes weken contact zal opnemen met de consulent om te rapporteren hoe het met haar gaat.
Tijdens een gesprek op 11 maart 2022 met de consulent heeft eiseres aangegeven opgezwollen armen en benen te hebben en botpijn en krachtverlies te ondervinden, waarvoor zij de huisarts heeft bezocht en medicatie heeft gekregen.
Op 4 april 2022 heeft eiseres bij de consulent aangegeven dat deze klachten zijn verergerd en dat de huisarts haar daarom heeft doorverwezen naar een reumatoloog. De huisarts heeft ook fysiotherapie aangeraden, maar dat kan zij niet betalen, aldus eiseres. Eiseres heeft verder aangegeven geen psychologische hulp te willen, omdat zij slechte ervaringen heeft met dergelijke hulp toen zij begeleid op kamers woonde. Dit was naar aanleiding van psychische problemen na het overlijden van haar vader, wat zij ook nog niet goed heeft verwerkt. Eiseres heeft aangegeven eerst een oplossing voor haar lichamelijke problemen te willen vinden. Eerdere stress als gevolg van financiën is opgelost omdat zij daarvoor nu een bewindvoerder heeft, zo heeft eiseres verklaard.
Eiseres heeft tijdens een gesprek met de consulent op 8 juni 2022 aangegeven dat haar klachten zijn verergerd en dat zij is doorverwezen door de huisarts naar een internist. Eiseres heeft verklaard dat zij, gelet op haar ervaringen daarmee in het verleden, niet verwacht baat te hebben bij behandeling voor haar psychische gesteldheid. Eiseres heeft verder een advocaat ingeschakeld om bezwaar te maken tegen de afwijzing van een door haar aangevraagde uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In een naar aanleiding van dit gesprek gemaakt afsprakenplan is onder meer opgenomen dat eiseres haar consulent zal informeren over de stand van zaken van dit bezwaar.
Bij brief van 19 augustus 2022 heeft verweerder eiseres bericht een belastbaarheidsonderzoek te willen verrichten in verband met de overdracht naar een afdeling voor uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder. Eiseres heeft haar consulent telefonisch bericht dit niet nodig te achten, gelet op het advies van de SMA-arts van 20 oktober 2021. Na de vaststelling door de consulent dat de SMA-arts heeft geadviseerd tot ontheffing voor twee jaar, is het belastbaarheidsonderzoek geannuleerd. Verweerder heeft eiseres in aansluiting op de eerdere ontheffing bij besluit van 19 oktober 2022 opnieuw voor een jaar ontheffing verleend, waarna eiseres is overgedragen naar een afdeling voor uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder. Tegen het besluit van 19 oktober 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Standpunt verweerder in het bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verleende ontheffing van 19 oktober 2022 een ambtshalve geïnitieerd besluit betreft, dat wel is besproken met eiseres maar waarvoor eiseres niet zelf een aanvraag heeft ingediend. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat hij in redelijkheid kon besluiten eiseres – in aanvulling op de eerdere ontheffing – opnieuw voor een jaar ontheffing te verlenen. Verweerder verwijst daarbij naar het SMA-advies en merkt op dat de medisch adviseur eiseres ten tijde van de beoordeling weliswaar volledig arbeidsongeschikt heeft geacht maar vanwege de mogelijkheid van verbetering door behandeling een herbeoordeling na twee jaar heeft geadviseerd. Eiseres heeft geen medische informatie ingebracht op grond waarvan verweerder niet meer van dit advies zou mogen uitgaan.
Standpunt eiseres in beroep
4. Eiseres betwist dat het gaat om een ambtshalve genomen besluit. Nu haar consulent in samenspraak met eiseres het verzoek om ontheffing in gang heeft gezet, moet dit worden beschouwd als een aanvraag van eiseres. Eiseres voert verder aan dat ontheffing voor een jaar niet redelijk is. Verweerder had haar op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Pw vrijstelling moeten verlenen. Eiseres wijst op de indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op grond van de Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten (AWBZ) voor een zorgzwaartepakket VG03, voor haar afgegeven op 23 december 2014 en geldig tot 22 december 2029. Uit deze indicatie volgt volgens eiseres dat geen verbetering in haar medische situatie mogelijk is. Eiseres heeft door omstandigheden op dit moment niets met deze indicatie gedaan. Eiseres is verder vanwege geestelijke onmacht onder bewind geplaatst. Het is voor eiseres te belastend om te voldoen aan de reintegratieverplichtingen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder b, van de Pw, evenals het ieder jaar opnieuw een medische beoordeling te moeten aanvragen en te moeten doorlopen. De stress die eiseres als gevolg van de procedure over de ontheffing heeft gehad, maakt dat zij bij een gegrondverklaring van het beroep de rechtbank verzoekt om verweerder te veroordelen in een vergoeding van immateriële schade van € 500,-.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw kan verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie. De verplichting tot re-integratie geldt bij een dergelijke ontheffing nog wel.
Op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Pw is geen van deze verplichtingen van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt in artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA omschreven als: duurzaam als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat zijn om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen. Duurzaam wordt in het tweede en derde lid omschreven als: een medisch stabiele of verslechterende situatie of een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
6. Ter zitting heeft verweerder onweersproken verklaard dat ook bij een ambtshalve ingediend verzoek om beoordeling van de arbeidsmogelijkheden wordt bezien of vrijstelling als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Pw aan de orde is. De rechtbank ziet dan ook geen belang bij een beoordeling van de vraag of de aanvraag in dit geval ambtshalve of zelfstandig door eiseres is ingediend.
7. Verweerder heeft een arts de arbeidsmogelijkheden van eiseres laten beoordelen.
Deze arts heeft eiseres gesproken en heeft bij eiseres lichamelijk en oriënterend psychologisch onderzoek verricht. De arts heeft in aanmerking genomen dat eiseres in haar jeugd is behandeld en begeleid in een instelling. Overwogen wordt dat die behandeling en begeleiding is beëindigd toen zij zelfstandig kon wonen, ook al is zij daarbij aangewezen op hulp van derden en staat zij voor financiële zaken onder bewind. De arts heeft geconcludeerd dat eiseres tijdelijk arbeidsongeschikt is door mentale en fysieke problemen, wel verwacht hij dat haar belastbaarheid na een adequate behandeling door gespecialiseerde GGZ zal toenemen. Dit laatste is dan ook de reden dat de arts heeft geadviseerd tot een herbeoordeling na een periode van twee jaar.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van dit deskundigenadvies te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de AWBZ-indicatie waarop eiseres heeft gewezen geen doorslaggevende betekenis toe. Deze indicatie ziet immers op de door de arts in aanmerking genomen opname in een instelling die ten tijde van het onderzoek was beëindigd. Eiseres woonde toen al geruime tijd op zichzelf. De door eiseres genoemde psychische en lichamelijke klachten zijn door de arts in het advies betrokken. Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd die een ander licht werpen op haar aandoeningen. De enkele omstandigheid dat de gemachtigde ter zitting heeft aangegeven in zijn contacten met eiseres te hebben ervaren dat zij afglijdt omdat zij tot op heden geen hulp heeft gekregen, is daarvoor onvoldoende. Ter zitting is immers ook verklaard dat eiseres zich via de huisarts heeft aangemeld om adequate hulp te krijgen, zodat verbetering door behandeling op termijn niet is uitgesloten.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich op het advies van de arts mocht baseren en eiseres in redelijkheid een ontheffing van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie heeft kunnen verlenen voor de duur van een jaar, nu voorafgaand hieraan ook al voor een jaar ontheffing werd verleend. Hiermee heeft verweerder in lijn met het advies van de arts om de situatie van eiseres na twee jaar opnieuw te bezien, gehandeld.
10. De rechtbank heeft verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aan eiseres tot nu toe opgelegde reintegratieverplichtingen te belastend voor haar zouden zijn. Eiseres diende in dat verband iedere zes weken haar consulent telefonisch te berichten over de stand van zaken. Uit de rapportages over die gesprekken volgt dat die in goede orde verliepen. Ook is niet gebleken van dringende persoonlijke redenen op grond waarvan verweerder van de oplegging van deze re-integratieverplichting af had moeten zien.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot de verleende ontheffing. Het beroep is daarom ongegrond. Eiseres krijgt om die reden het betaalde griffierecht niet terug en ook geen vergoeding voor haar proceskosten.
Ook is er geen aanleiding om verweerder een schadevergoeding aan eiseres te laten betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.