ECLI:NL:RBROT:2023:5940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
10107728 CV EXPL 22-29004
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil tussen medehuurders na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een huurrechtelijk geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiseres, [eiseres01], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde01], met als doel de huur van de woning niet langer door [gedaagde01] te laten voortzetten. De zaak is behandeld in eerste aanleg door de kantonrechter op 9 juni 2023, waarbij de partijen in conventie en reconventie hun standpunten hebben toegelicht. De eiseres stelt dat zij contractueel medehuurder is en dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen, vooral gezien de zorg voor haar minderjarige zoon. De gedaagde betwist dit en stelt dat het nooit de bedoeling is geweest dat [eiseres01] volwaardig huurder zou worden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van contractueel medehuurderschap, aangezien de verhuurder beide partijen als huurder heeft aangemerkt. De rechter heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder de financiële posities van beide partijen en de impact op het welzijn van de minderjarige zoon. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van [eiseres01] zal worden toegewezen, en dat [gedaagde01] de huur van de woning met ingang van 1 augustus 2023 niet langer zal voortzetten. Tevens is [gedaagde01] veroordeeld om de woning uiterlijk per 31 juli 2023 te ontruimen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat [eiseres01] nakoming kan verlangen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10107728 CV EXPL 22-29004
datum uitspraak: 9 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. C.K. Visser,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. N. Claassen.
De partijen worden hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 september 2022, met bijlagen;
  • het antwoord in conventie met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de akte van [eiseres01] van 14 maart 2023, met bijlagen;
  • de akte van [gedaagde01] van 14 maart 2023, met bijlagen;
  • de akte van [eiseres01] van 11 april 2023;
  • de akte van [gedaagde01] van 11 april 2023.
1.2.
Op 13 februari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiseres01] met haar gemachtigde mr. C.K. Visser en [gedaagde01] met zijn broer, zus en een vriend en gemachtigde mr. N. Claassen.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
[gedaagde01] huurt sinds 13 juni 2016 de woning aan de [adres01] in [plaats01] (hierna: de woning).
2.3.
[eiseres01] is op 9 december 2018 samen met haar minderjarige zoon, [naam01] , bij [gedaagde01] in de woning getrokken. De verhuurder (Maasdeltagroep) heeft bij brief van 19 januari 2021 [eiseres01] als medehuurder van de woning geaccepteerd. Maasdeltagroep schrijft in deze brief, die aan [gedaagde01] is gericht, onder andere: “
U heeft ons gevraagd om [eiseres01] op het adres [adres01] te [plaats01] als medehuurder te registreren. Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat u al twee jaar samen op dit adres staat ingeschreven, wij gaan daarom akkoord met uw aanvraag.
2.4.
[eiseres01] heeft op 8 juli 2022 bij de Politie Eenheid Rotterdam tegen [gedaagde01] aangifte gedaan van zware mishandeling op 26 juni 2022. Van deze aangifte is proces-verbaal opgemaakt. [gedaagde01] is door de politierechter Rotterdam op 9 november 2022 veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van [eiseres01] .
2.5.
[eiseres01] heeft samen met haar minderjarige zoon de woning op 26 juni 2022 verlaten.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • te bepalen dat [gedaagde01] de huur van de woning met ingang van een door de rechter te bepalen datum niet langer zal voortzetten;
  • de huurovereenkomst tussen verhuurder en [gedaagde01] partieel te ontbinden;
  • [gedaagde01] te veroordelen binnen twee weken na het vonnis de woning te ontruimen op straffe van een dwangsom;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert haar eis op het volgende. [eiseres01] is contractueel medehuurder. Zij kan in redelijkheid op voortzetting van de huur van de woning de meeste aanspraak maken. De belangenafweging moet in haar voordeel uitvallen. Zij heeft de zorg over een 9-jarige zoon aan wie zij op dit moment geen goed onderdak kan bieden in een voor hem veilige omgeving. [gedaagde01] is alleenstaand en heeft voldoende mogelijkheden om ergens anders te wonen.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en betwist dat [eiseres01] contractueel medehuurder is. Dat is nooit de bedoeling van partijen geweest. [gedaagde01] heeft altijd de huur van de woning en de overige lasten voldaan. In reconventie vordert [gedaagde01] dat het gebruik van de woning aan hem wordt toegewezen en [eiseres01] de woning ontruimt op straffe van een dwangsom. De belangenafweging moet in het voordeel van hem uitvallen. [gedaagde01] beschikt niet over alternatieve woonruimte. Gezien de huidige woningmarkt is het bovendien niet haalbaar om op basis van zijn inkomsten een woning te kopen.

4..De beoordeling

4.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
juridisch kader
4.2.
De Hoge Raad heeft bepaald dat samenhuurders (contractuele medehuurders) overeenkomstig artikel 7:267 lid 7 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen vorderen dat één van hen de huurovereenkomst zelfstandig voortzet. Bij de vraag welke partij de woning moet ontruimen en verlaten, gaat het om een belangenafweging waarbij alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen.
contractueel medehuurderschap
4.3.
[eiseres01] doet een beroep op haar contractueel medehuurderschap en stelt dat een belangenafweging als hierboven bedoeld in haar voordeel moet uitvallen.
4.4.
[gedaagde01] betwist dat [eiseres01] contractueel medehuurder is. Volgens hem is het nooit de bedoeling geweest dat [eiseres01] volwaardig huurder zou worden. [gedaagde01] woonde al in de woning en [eiseres01] en haar zoon zijn er later bij gekomen. Hij baseert zich voorts op de brief van de verhuurder van 19 januari 2021 waarin staat: “
Gaat één van de twee officieel ergens anders wonen, dan stopt voor hem/haar automatisch het wettelijke medehuurderschap.
4.5.
Volgens [gedaagde01] zou [eiseres01] alleen huurder zijn voor het geval hem ( [gedaagde01] ) wat zou overkomen. [eiseres01] zou dan tegenover de verhuurder eigen rechten hebben en de woning niet hoeven te verlaten. Volgens hem sluit de praktijk hierbij ook aan omdat hij altijd de huur van de woning en de vaste lasten betaalde. [eiseres01] betwist de door [gedaagde01] gestelde bedoeling van partijen. Zij wijst erop dat zij volgens de huurovereenkomst medehuurder is en zodoende dezelfde rechten heeft als [gedaagde01] .
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat de verhuurder zowel [gedaagde01] als [eiseres01] als huurder van de woning aanmerkt. In zoverre is er sprake van contractueel medehuurderschap. Dat partijen bij het medehuurderschap een andere bedoeling hebben gehad, zoals [gedaagde01] stelt, is niet gebleken. Het feit dat [gedaagde01] eerder in de woning woonde dan [eiseres01] en dat hij altijd de huur en de vaste lasten voor zijn rekening nam betekent niet dat hij aan de huurovereenkomst meer rechten kan ontlenen dan [eiseres01] . Mogelijk heeft [gedaagde01] , terugkijkend, niet ten volle beseft dat het medehuurderschap inhoudt dat de woning ook onderwerp van gesprek kan worden wanneer de relatie tussen partijen eindigt. Hij heeft echter zelf aan de verhuurder gevraagd [eiseres01] als medehuurder te registreren en zal moeten aanvaarden dat zij aan de huurovereenkomst en wet rechten kan ontlenen.
4.7.
Vast staat dat [eiseres01] op 28 mei 2021 en (later) op 26 juni 2022 uit de woning is vertrokken. [gedaagde01] stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat het vertrek van [eiseres01] op 28 mei 2021 en op 26 juni 2022 een definitief vertrek was.
4.8.
[gedaagde01] wordt in zijn standpunt niet gevolgd. [eiseres01] is ongeveer 2,5 maand na 28 mei 2021 weer in de woning teruggekeerd. Partijen hebben dus vanaf augustus 2021 weer met elkaar samen geleefd. Daarmee was de oude situatie hersteld. Op 26 juni 2022 heeft [eiseres01] de woning verlaten nadat er tussen partijen een incident had plaatsgevonden. Het gaat hier om de gebeurtenis waarvan [eiseres01] op 8 juli 2022 aangifte heeft gedaan en waarvoor de politierechter [gedaagde01] heeft veroordeeld. De kantonrechter kan zich voorstellen dat [eiseres01] zich na dit incident, en de emoties die daarbij een rol speelden, niet meer veilig en op haar gemak voelde in de woning. Te meer waar zij ook de zorg had over haar zoon. De kantonrechter meent dat [eiseres01] met het verlaten van de woning op 26 juni 2022 niet geacht kan worden haar rechten als medehuurder te hebben prijsgegeven. [gedaagde01] mocht daar ook niet op vertrouwen. Hij kon begrijpen dat door het incident op 26 juni 2022 voor [eiseres01] een noodsituatie was ontstaan waardoor zij met haar zoon tijdelijk ergens anders wilde verblijven. Die tijdelijkheid blijkt ook uit het feit dat [eiseres01] [gedaagde01] op 14 september 2022 (2,5 maand na haar vertrek) heeft gedagvaard met als doel in de woning terug te keren. Ook is door dit vertrek geen sprake van “officieel ergens anders wonen” in de zin van de huurvoorwaarde. [eiseres01] staat nog steeds ingeschreven op het adres aan de [adres01] in [plaats01] .
belangenafweging
4.9.
De kantonrechter stelt voorop dat het bij de vraag aan wie het huurrecht van de woning moet worden toegewezen op grond van artikel 7:267 lid 7 BW om een belangenafweging gaat, waarbij alle omstandigheden moeten worden meegewogen.
4.10.
Partijen hebben zich na de mondelinge behandeling mogen uitlaten over hun financiële positie. De financiële positie van partijen is van belang omdat degene die de huur voortzet verondersteld moet worden zelfstandig de huurprijs te kunnen betalen. [eiseres01] heeft volgens haar opgave een maandinkomen van € 2.698,- netto dat bestaat uit winst uit onderneming (een café) vermeerderd met kinderalimentatie en toeslagen. Als de onderneming is verkocht stelt [eiseres01] bij de nieuwe eigenaar in dienst te kunnen treden voor een maandsalaris van € 1.980,- bruto. [gedaagde01] heeft volgens zijn opgave een maandsalaris van € 2.251,- netto. De kantonrechter heeft geen aanleiding om aan deze opgaven te twijfelen en stelt vast dat de inkomens van partijen niet in heel grote mate van elkaar verschillen. Zij moeten beiden geacht worden de huur van de woning te kunnen voldoen. Verder werken [eiseres01] en [gedaagde01] allebei in de buurt van de woning en gaat [naam01] in [woonplaats01] naar school. Beide partijen willen graag in de woning blijven wonen. De kantonrechter acht aannemelijk dat het vinden van een andere woonruimte voor beide partijen lastig zal zijn. Tot dusver zijn de omstandigheden voor beide partijen niet wezenlijk verschillend.
4.11.
Bij de te maken afweging houdt de kantonrechter met name rekening met het belang van [naam01] , de zoon van [eiseres01] . [eiseres01] heeft gesteld dat zij zich zorgen maakt over het welzijn van [naam01] . De kantonrechter kan zich voorstellen dat [naam01] last heeft gehad van de aanvaringen tussen partijen, het einde van hun relatie en de verhuizing met zijn moeder naar verschillende onderkomens die daarop volgde. [eiseres01] heeft onbetwist gesteld dat zij momenteel een kamer in het huis van een vriendin huurt maar dat dit slechts een tijdelijke oplossing is. [naam01] is 9 jaar en heeft in de opvatting van de kantonrechter structuur, regelmaat en niet in de laatste plaats een stabiele (woon)omgeving nodig. Het welzijn van [naam01] is van invloed op het welzijn van de moeder en omgekeerd. De kantonrechter meent dan ook dat [eiseres01] een groter belang bij de woning heeft dan [gedaagde01] , hoe vervelend en lastig het voor [gedaagde01] ook zal zijn om andere woonruimte te vinden.
conclusie
4.12.
Het bovenstaande betekent dat de vordering van [eiseres01] zal worden toegewezen (zoals hierna bepaald) en de vordering van [gedaagde01] afgewezen. De kantonrechter wil [gedaagde01] echter enige tijd gunnen om de woning te verlaten en zal daarom bepalen dat hij met ingang van 1 augustus 2023 het huurrecht van de woning niet langer zal voortzetten.
geen partiële ontbinding
4.13.
De verhuurder is geen partij in deze procedure. Partiële ontbinding van de huurovereenkomst is daarom niet mogelijk. De daarop gerichte vordering zal om die reden worden afgewezen. Dit vonnis heeft wel werking tegenover de verhuurder (HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964).
ontruiming
4.14.
[gedaagde01] zal worden veroordeeld om de woning uiterlijk per 31 juli 2023 te verlaten. De door [eiseres01] gevorderde dwangsom zal daarentegen worden afgewezen. Dit vonnis vormt een zogenoemde executoriale titel op basis waarvan [eiseres01] , zou dat al nodig zijn, met hulp van een deurwaarder ontruimingsmaatregelen kan nemen.
proceskosten
4.15.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen partijen zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd. Dit betekent dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.16.
Dit vonnis wordt zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dit betekent dat [eiseres01] van het vonnis nakoming kan verlangen, ook wanneer daartegen hoger beroep wordt ingesteld (hoger beroep schort de uitvoerbaarheid niet op).

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
bepaalt dat [gedaagde01] de huur van de woning aan de [adres01] in [plaats01] met ingang van 1 augustus 2023 niet langer zal voortzetten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om uiterlijk 31 juli 2023 de woning aan de [adres01] in [plaats01] te ontruimen met de personen en zaken die zich daar vanwege hem bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van [eiseres01] te stellen;
5.3.
wijst al het andere af.
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
in conventie en reconventie
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken.
47636