ECLI:NL:RBROT:2023:6011

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
KTN-10059488_09062023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk; geschil tussen onderaannemer en opdrachtgever over betaling en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen, aangeduid als [persoon01] en [persoon02]. [persoon01] vorderde betaling van € 697,- voor werkzaamheden die hij had verricht bij het plaatsen van een schutting in de tuin van [persoon02]. [persoon01] stelde dat hij deze werkzaamheden had uitgevoerd in opdracht van [persoon02], terwijl [persoon02] betwistte dat er een overeenkomst tussen hen bestond en concludeerde tot niet-ontvankelijk verklaring van de eis van [persoon01].

De procedure begon met een dagvaarding op 11 augustus 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 13 december 2022. Tijdens deze behandeling werd duidelijk dat partijen er onderling niet uitkwamen, wat leidde tot de uitspraak van het vonnis. De kantonrechter oordeelde dat [persoon01] niet kon aantonen dat hij in opdracht van [persoon02] had gewerkt, maar dat hij in feite in dienst was van [bedrijf01] B.V., dat door [persoon02] was ingeschakeld voor de werkzaamheden. Dit leidde tot de afwijzing van de vordering van [persoon01].

In reconventie vorderde [persoon02] schadevergoeding van [persoon01] op grond van onrechtmatige daad, maar ook deze eis werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat [persoon02] onvoldoende had aangetoond dat [persoon01] een fout had gemaakt die tot schade had geleid. De rechter concludeerde dat de eisen van beide partijen werden afgewezen en dat ieder van hen de eigen kosten moest dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10059488 CV EXPL 22-25980
datum uitspraak: 9 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon01] h.o.d.n. [handelsnaam01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde01] ,
tegen
[persoon02],
woonplaats: [woonplaats02] , gemeente [gemeente01] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Dekker.
De partijen worden ‘ [persoon01] ’ en ‘ [persoon02] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 augustus 2022 met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de brief van [persoon02] met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlage;
  • het extract uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;
  • de aktes van partijen.
1.2.
Op 13 december 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met [persoon01] en met [persoon02] , bijgestaan door mr. Dekker. De zaak is verwezen naar de rol, zodat partijen konden berichten over het resultaat van hun gesprekken ter beëindiging van het geschil.
1.3.
Met de aktes hebben partijen laten weten dat zij er onderling niet uitgekomen zijn. De datum van de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.Het geschil

in conventie
2.1.
[persoon01] eist samengevat om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [persoon02] te veroordelen tot betaling aan hem van € 697,- aan hoofdsom, met rente vanaf 21 maart 2022, € 104,55 aan buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
2.2.
[persoon01] baseert de eis op door hem verrichte werkzaamheden bij het plaatsen van een schutting in de tuin van [persoon02] , waarvoor met facturen kosten bij [persoon02] in rekening zijn gebracht, die deels onbetaald zijn gebleven, ook na aanmaning. Er staat € 697,- aan hoofdsom open. Kosten zijn gemaakt om het openstaande bedrag te incasseren, waarvoor een vergoeding van € 104,55 wordt gevorderd.
2.3.
[persoon02] is het niet eens met de eis en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring althans tot afwijzing van de eis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [persoon01] in de proceskosten.
in reconventie
2.4.
[persoon02] eist samengevat, zo de kantonrechter begrijpt, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair,
- [persoon01] te veroordelen tot betaling aan haar van € 2.032,10 aan schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, met rente;
subsidiair,
  • de ontbinding van de overeenkomst tussen [persoon02] en [persoon01] uit te spreken en dat [persoon01] aansprakelijk is voor de hierdoor geleden en nog te lijden schade door [persoon02] ;
  • [persoon01] te veroordelen tot betaling aan [persoon02] van € 433,50 op grond van ontbinding van de overeenkomst en € 1.167,53 aan schadevergoeding, een en ander met rente;
meer subsidiair,
  • voor recht te verklaren dat [persoon01] tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst met [persoon02] ;
  • [persoon01] te veroordelen tot betaling aan [persoon02] van € 2.299,- aan schadevergoeding in verband met toerekenbare tekortkoming, met rente;
meest subsidiair,
  • voor recht te verklaren dat de schade die [persoon02] door het handelen van [persoon01] lijdt op grond van de redelijkheid en billijkheid voor rekening van [persoon01] komt;
  • [persoon01] te veroordelen tot betaling aan [persoon02] van € 2.299,- aan schadevergoeding op grond van de redelijkheid en billijkheid, met rente;
en, zowel primair, subsidiair, meer als meest subsidiair,
- [persoon01] te veroordelen in de proceskosten.
2.5.
[persoon02] stelt zich primair op het standpunt geen overeenkomst gesloten te hebben met [persoon01] . Hij heeft werk uitgevoerd om een door [persoon02] gekochte schutting op te bouwen, na te zijn ingeschakeld door een ander, maar dat werk niet deugdelijk verricht, ook niet nadat hem hiertoe extra gelegenheid was geboden. Daarom heeft hij een onrechtmatige daad gepleegd, die hem kan worden toegerekend. [persoon02] heeft hierdoor schade geleden ten belope van
€ 2.032,10. Voor zover geoordeeld wordt dat [persoon02] wel een overeenkomst heeft met [persoon01] vordert zij wat hierboven subsidiair, meer en meest subsidiair is geëist.
2.6.
[persoon01] is het niet eens met de eis en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring althans tot afwijzing van de eis, met veroordeling van [persoon02] in de proceskosten.
in conventie en in reconventie
2.7.
De stellingen van partijen worden voor zover nodig voor de beoordeling van de eisen hieronder nader besproken.

3.De beoordeling

in conventie
3.1.
De eis wordt afgewezen. De reden hiervoor is dat niet kan worden aangenomen dat [persoon01] heeft gewerkt in opdracht van [persoon02] , maar in opdracht van [bedrijf01] B.V. (hierna: [bedrijf01] ), welk bedrijf door [persoon02] benaderd is voor het plaatsen van de schutting in haar tuin. [persoon02] heeft die overeenkomst met [bedrijf01] erkend en het bestaan van een overeenkomst met [persoon01] betwist. Zoals [persoon01] ook zelf verwoordt, heeft [persoon02] gebruik gemaakt van de diensten van [bedrijf01] . Bijlage 2 bij de dagvaarding, een offerte van [bedrijf01] , waarin [handelsnaam01] (dat is [persoon01] ) als uitvoerder wordt genoemd, geeft steun voor het standpunt van [persoon02] dat zij met [bedrijf01] een overeenkomst is aangegaan. Dat vindt verder steun in bijlage 3 bij de dagvaarding, de berichten van [naam01] , de directeur van [bedrijf01] , in reactie op klachten van [persoon02] over (de kwaliteit van) de uitvoering van het werk, en zijn bemoeienis met de betaling door [persoon02] . Dit wordt aangevuld met de e-mails tussen [persoon02] en [bedrijf01] (bijlagen 4, 5 en 6 van [persoon02] ). Dat [persoon02] betalingen direct aan [persoon01] heeft gedaan, levert - gelet op het voorgaande - onvoldoende basis voor het oordeel dat tussen partijen een overeenkomst bestaat en om [persoon01] tot het bewijs hiervan toe te laten. Daarvoor is de twijfel te groot.
3.2.
Hoe de zaken er nu uitzien, lijkt de positie van [bedrijf01] niet te kunnen worden aangemerkt als die van tussenpersoon / intermediair / bemiddelaar, want haar bemoeienis leidt tot strijd tussen de belangen van [persoon02] en [persoon01] wat niet zomaar mag in een dergelijke rol.
in reconventie
3.3.
De primaire eis wordt afgewezen. De reden hiervoor is dat [persoon02] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [persoon01] tegenover haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt.
3.4.
Om [persoon01] te kunnen veroordelen is nodig dat [persoon02] schade heeft geleden veroorzaakt door een fout, een toerekenbare onrechtmatige daad, van [persoon01] . De door [persoon02] gestelde onrechtmatige daad komt erop neer dat zij [persoon01] verwijt ondeugdelijk werk te hebben geleverd.
3.5.
[persoon01] betwist de eis. Zijn verweer is dat [persoon02] de schutting bij een bedrijf heeft gekocht en dat hij ingeschakeld is om de L-vormige schutting te plaatsen. [persoon02] zou zelf voor verwijdering van de oude schutting zorgen. Dat is niet, althans niet goed gedaan, want er stonden nog palen en betonnen sokkels van de oude schutting. Hij heeft aangeboden deze weg te halen, maar [persoon02] wilde dat niet. Hierdoor moesten de schuttingdelen meer naar binnen, de tuin in, worden geplaatst, omdat de schutting niet over de erfgrens op grond van de gemeente kon worden geplaatst. Volgens [persoon01] konden de schuttingdelen hierdoor ook niet goed in elkaars verlengde en in een hoek van 90 graden worden geplaatst. Volgens [persoon01] is dit van tevoren met [persoon02] besproken en ook dat haar tuin kleiner zou worden. De foto’s die [persoon02] als bijlage 3 in het geding heeft gebracht, geven volgens [persoon01] geen goed beeld van het opgeleverde werk, want deze zijn gemaakt op 12 juli 2021, op de dag van aanvang van het werk, wat die dag stil is gelegd vanwege slechte weersomstandigheden, en later is hervat. [persoon01] wijst erop dat hij bij [persoon02] is geweest om het werk op te nemen, dat het werk in twee dagen is uitgevoerd en dat hij daarna nog twee keer bij [persoon02] langs is geweest om klachten te verhelpen. Ook is hij op 5 december 2021 bij [persoon02] geweest in aanwezigheid van [naam01] , die de schutting heeft bekeken met de waterpas erbij en geconstateerd heeft dat het binnen de marges viel. Afgezien van één paal stond alles kaarsrecht. [persoon02] is toen meermaals gevraagd wat er nog schortte aan de schutting, waarop zij geantwoord heeft met “dat zie je toch”. Een antwoord kregen ze niet. Daarnaast voert [persoon01] aan dat in de deur van de schutting een fabricagefout zit en dat tegen [persoon02] gezegd is dat zij een ander scharnier en slot en een nieuwe deurkruk moest bestellen bij de leverancier. Er is een nieuw slot geleverd, maar ook dat slot bleek niet goed te zijn, aldus [persoon01] .
3.6.
Ter zake de eis heeft [persoon02] in haar conclusie niet duidelijk gesteld wat volgens haar (nog) schort aan de schutting. Foto’s zijn in het geding gebracht, maar niet weersproken is dat de foto’s bij bijlage 3 gemaakt zijn tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, wat ook blijkt uit de beelden. De foto’s bij de nagezonden bijlage 6 zijn gevoegd bij een e-mailbericht van 20 juli 2021, naar aanleiding waarvan [persoon01] nog terug gegaan is naar [persoon02] , zodat ook die beelden mogelijk niet goed weergeven wat nog mankeert aan de schutting na oplevering en herstel, waarbij bovendien geldt dat de foto’s dermate klein zijn dat nauwelijks te zien valt wat er nog mis zou zijn. Op dit punt is weinig toelichting gegeven, terwijl datgene wat verwoord is in de conclusie over een fabricagefout en een niet goed (geleverd) slot meteen de vraag oproept waarom [persoon01] hiervan een verwijt treft. Daar komt bij dat het verweer van [persoon01] bij de mondelinge behandeling slechts deels weersproken is door [persoon02] , terwijl dat verweer maakt dat de eis niet zonder meer kan worden toegewezen, want waarom zou [persoon01] moeten betalen voor schade in verband met (gebreken door) ondeugdelijke materialen van de leverancier van de schutting of voor schade doordat het werk niet op de gewenste wijze uitgevoerd is kunnen worden door de aanwezigheid van sokkels en palen van de oude schutting, die [persoon02] zou verwijderen, en [persoon01] haar hiervoor gewaarschuwd heeft, zoals hij aanvoert (vgl. artikel 7:760BW).
3.7.
Misschien heeft de schutting gebreken en laat ook de wijze waarop deze geplaatst is te wensen over, maar dat betekent nog niet dat dit het gevolg is van een fout van [persoon01] . Onvoldoende komt uit de verf dat [persoon01] wat dit betreft een verwijt treft dat hem kan worden toegerekend. Het gestelde biedt onvoldoende basis [persoon02] tot het bewijs hiervan toe te laten.
3.8.
Gelet op het standpunt van [persoon02] over het niet bestaan van een overeenkomst tussen partijen en wat hierover in conventie is overwogen, worden ook de (meer) subsidiaire eisen afgewezen.
in conventie en in reconventie
3.9.
Omdat de eisen met elkaar samenhangen en partijen over en weer ongelijk krijgen, wordt bepaald dat ieder van hen de eigen kosten moet dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
4.1.
wijst de eisen af;
4.2.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465