ECLI:NL:RBROT:2023:613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
9874799
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stageld en loonbeslag door werknemer tegen werkgever met reconventionele vordering tot betaling van negatief saldo eindafrekening

In deze zaak heeft [naam01], een voormalig internationaal vrachtwagenchauffeur, CITT B.V. aangeklaagd voor betaling van overuren, nachtvergoeding, vakantiegeld, stageld en schadevergoeding. De arbeidsovereenkomst eindigde op 5 november 2021. [naam01] vordert onder andere € 990,00 aan stageld en € 5.587,62 aan onbetaald loon. CITT betwist de vorderingen en stelt dat [naam01] nog € 574,91 moet betalen voor een negatief saldo op de eindafrekening. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2022 hebben partijen geprobeerd tot een oplossing te komen, maar dit is niet gelukt. De kantonrechter oordeelt dat CITT geen bedragen aan salaris, vakantiegeld of schadevergoeding hoeft te betalen, maar wel € 900,00 aan stageld moet vergoeden. Daarnaast moet CITT de datum van uitdiensttreding op de jaaropgave aanpassen en aan [naam01] sturen. [naam01] moet op zijn beurt het negatieve saldo van de eindafrekening van € 574,91 aan CITT betalen. Na verrekening blijft er een bedrag van € 325,09 over dat CITT aan [naam01] moet betalen, met rente. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 9874799 CV EXPL 22-1927
datum uitspraak: 2 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[naam01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: [naam gemachtigde01] ,
tegen
CITT B.V.,
vestigingsplaats: Maasdijk, gemeente Westland,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A. Hendriks.
De partijen worden hierna ‘ [naam01] ’ en ‘CITT’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 mei 2022, met bijlagen, en
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen.
1.2.
Op 10 oktober 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam01] met de heer [naam gemachtigde01] ;
  • de heer [naam02] ( [naam functie01] van CITT) met mr. Hendriks.
1.3.
Partijen zijn na de mondelinge behandeling met elkaar in overleg getreden. Op de rolzitting van 5 januari 2023 hebben zij de kantonrechter laten weten dat zij niet samen tot een oplossing zijn gekomen en vonnis vragen.

2.De beoordeling

samenvatting van de zaak en conclusie
2.1.
[naam01] heeft bij CITT gewerkt als internationaal vrachtwagenchauffeur. Zijn laatste werkdag was 5 november 2021. Op die datum is ook de arbeidsovereenkomst geëindigd. [naam01] eist betaling van overuren en nachtvergoeding over oktober en november 2021, vakantiegeld over 2021, een bedrag van € 990,00 aan stageld, € 5.587,62 aan onbetaald loonbeslag en € 500,00 ter zake van schadevergoeding. [naam01] vordert verder dat CITT wordt veroordeeld om de datum van uitdiensttreding op de jaaropgave te wijzigen naar 5 november 2021 en de nieuwe jaaropgave aan [naam01] te mailen. CITT is het hier grotendeels mee oneens en eist juist dat [naam01] nog € 574,91 met rente aan CITT moet betalen alsmede een vergoeding, op te maken bij staat, voor schade aan het interieur van de door [naam01] gereden leasevrachtauto.
De kantonrechter oordeelt dat CITT geen bedrag aan salaris, vakantiegeld, onbetaald gelaten loonbeslag of schade hoeft te betalen. Wel moet CITT € 900,00 aan stageld betalen en de datum van uitdiensttreding aanpassen op de jaaropgave en die aan [naam01] sturen. [naam01] moet op zijn beurt het negatieve saldo van de eindafrekening van € 574,91 aan CITT betalen. Na verrekening wordt CITT veroordeeld om € 325,09 aan [naam01] te betalen met rente. De proceskosten worden gecompenseerd.
in conventie
geen betaling overuren oktober en november 2021 en nachtvergoeding oktober en november 2021
2.2.
CITT betwist op zich niet dat er betaald moet worden voor werkzaamheden van [naam01] tussen 15 oktober en 5 november 2021, maar merkt op dat [naam01] geen bedrag heeft gekoppeld aan deze vorderingen. [naam01] zegt dat dit komt omdat hij geen rittenstaten heeft. Dat kan zo zijn, maar ook zonder rittenstaten had [naam01] zelf kunnen aanvoeren op welke dagen hij heeft gereden en hoeveel uur. Het had dan op de weg van CITT gelegen om dat gemotiveerd te betwisten door bijvoorbeeld wel met rittenstaten te komen. [naam01] heeft zijn vordering op dit punt echter niet concreet gemaakt. Hij heeft geen uren, dagen en/of bedragen genoemd, zodat er in deze procedure niets aan overuren of nachtvergoeding kan worden toegewezen.
geen betaling vakantiegeld 2021
2.3.
CITT wijst erop dat het vakantiegeld conform de toepasselijke CAO halverwege het jaar 2021 voor heel 2021 aan [naam01] is uitbetaald. Dat is door [naam01] niet betwist. Bij de eindafrekening is het te veel betaalde vakantiegeld door CITT verrekend. [naam01] betwist niet dat dit correct is gebeurd. Er resteert dus geen toe te wijzen bedrag aan vakantiegeld 2021.
stageld vrachtwagen
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat [naam01] vóór juni 2021 tien keer € 90,00 stageld heeft betaald voor zijn vrachtwagen. Een elfde betaling is door CITT betwist en blijkt ook niet uit de betaalbewijzen van [naam01] . Volgens CITT blijven de parkeerkosten voor eigen rekening van [naam01] . Volgens [naam01] is tijdens zijn sollicitatiegesprek afgesproken dat hij zelf de parkeerkosten voor de vrachtwagen zou voorschieten, maar die kosten wel vergoed zou krijgen door CITT. CITT voert aan dat pas vanaf 1 juni 2021 voor alle chauffeurs de afspraak geldt dat CITT de parkeerkosten van de vrachtwagens betaalt. Dat doet CITT door die kosten vanaf dat moment direct aan de parkeerhouder/stalling te betalen. [naam01] betwist dat niet, maar dat deze afspraak vanaf juni 2021 voor alle chauffeurs geldt en op deze manier wordt uitgevoerd, betekent niet dat er vóór juni 2021 met [naam01] geen individuele afspraak kan zijn gemaakt over vergoeding van stageld. CITT erkent dat zulke afspraken wel eens werden gemaakt. De heer [naam02] weet alleen niet meer of hij zo’n afspraak met [naam01] heeft gemaakt: ‘Ik heb zoveel gesprekken op een dag’. Hij weet alleen dat andere chauffeurs niet vragen om vergoeding van stageld. Hiermee heeft CITT onvoldoende gemotiveerd betwist dat de door [naam01] gestelde betalingsafspraak is gemaakt. CITT moet daarom het door [naam01] betaalde stageld van € 900,00 aan hem vergoeden.
geen veroordeling tot betaling van onbetaalde loonbeslagen
2.5.
[naam01] heeft toegelicht dat hij met de vordering op dit punt bedoelt dat het bedrag dat door CITT ten onrechte niet aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is betaald, alsnog door CITT aan het LBIO moet worden betaald. Het LBIO is echter geen partij in deze zaak. Daarom kan CITT in dit vonnis niet worden veroordeeld om een bedrag aan LBIO te betalen. Een verklaring voor recht dat CITT dat moet doen, is niet gevraagd en uit de uitleg van [naam01] op de zitting blijkt ook niet dat hij dat heeft bedoeld. CITT erkent dat zij een administratieve fout heeft gemaakt waardoor het genoemde bedrag niet aan het LBIO is betaald. CITT heeft toegezegd dat zij dit alsnog zo snel mogelijk zal doen.
geen schadevergoeding
2.6.
[naam01] eist verder een schadevergoeding van € 500,00 omdat CITT het hiervoor genoemde bedrag aan loonbeslag niet heeft afgedragen aan het LBIO. De schade bestaat uit ‘de tijd en moeite die het [naam01] heeft gekocht om alles recht te zetten.’ CITT betwist dat zij schadeplichtig is ten opzichte van [naam01] . De verplichting om het bedrag aan het LBIO te betalen, ziet op de rechtsverhouding tussen CITT en het LBIO. [naam01] is daarbij geen partij. Als CITT zich niet aan haar verplichtingen tegenover het LBIO houdt, levert dit in beginsel geen tekortkoming op van CITT richting [naam01] . Ook als dat wel zo zou zijn, ziet de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding om enig bedrag aan immateriële schade toe te wijzen aan [naam01] . CITT betwist dat [naam01] schade heeft geleden en [naam01] heeft zijn schade in reactie daarop niet (nader) toegelicht of onderbouwd. Als CITT helemaal niet betaalt aan het LBIO en [naam01] aantoont dat hij in dat geval het genoemde bedrag zelf aan het LBIO moet betalen, kan dat (mogelijk wel) als schade van [naam01] worden aangemerkt. Zover is het nu alleen nog niet en dit (betaling van materiële schade) heeft [naam01] ook niet gevorderd.
wijziging datum uitdiensttreding op jaaropgave naar 5 november 2021
2.7.
Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst van [naam01] op 5 november 2021 is geëindigd. Daarom moet deze datum als datum uitdiensttreding worden opgenomen in de jaaropgave van [naam01] . Nu staat daar een andere datum. [naam01] heeft verzocht om CITT te veroordelen om de gewijzigde jaaropgave te mailen aan zijn gemachtigde. Daar heeft CITT geen bezwaar tegen gemaakt. CITT wordt veroordeeld om dat te doen.
in reconventie
betalen negatieve saldo eindafrekening van € 574,91
2.8.
CITT heeft op 15 oktober 2021 een eindafrekening opgemaakt met een negatief saldo van € 574,91. De juistheid van het overzicht is door [naam01] niet betwist. Weliswaar voert [naam01] aan dat hij de door hem in de periode van 15 oktober tot 5 november 2021 gewerkte uren nog uitbetaald moet krijgen, maar zoals eerder is geoordeeld, wordt er voor die periode in dit vonnis geen bedrag toegewezen. Dat betekent niet dat [naam01] het recht op betaling van ‘dat’ loon verliest, maar wel dat er in deze zaak niet met dat loon kan worden verrekend. CITT vordert betaling van € 575,91, maar het negatieve saldo van de eindafrekening is € 574,91. Dat laatste bedrag wordt toegewezen, omdat CITT niet heeft onderbouwd waarom [naam01] meer zou moeten betalen dan het saldo van de eindafrekening.
geen vergoeding van schade aan vrachtwagen
2.9.
CITT stelt dat [naam01] schade heeft toegebracht aan de vrachtwagen waarin hij reed. [naam01] erkent dat hij gaten heeft geboord voor het ophangen van een televisie, maar voert aan dat hij daar toestemming van CITT voor had. CITT betwist niet dat er toestemming aan [naam01] is gegeven voor het boren van gaten, maar voert aan dat dat ‘in het licht moet worden bezien van de leaseovereenkomst’. Daarmee bedoelt CITT dat [naam01] wel mocht boren, maar dat hij de vrachtwagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst weer terug moest geven in de oorspronkelijke staat omdat het een leasevrachtwagen is. [naam01] betwist dat deze uitleg/toelichting aan hem is gegeven toen hij toestemming vroeg en kreeg voor het boren. CITT voert ook niet aan dat dit zo expliciet aan [naam01] is medegedeeld, maar alleen dat het nu zo moet worden uitgelegd, omdat het CITT niet is gelukt om de vrachtwagen in eigendom te verkrijgen, wat ten tijde van het geven van de toestemming wel de bedoeling was. CITT dacht eigenaar te worden van de vrachtwagen en dan was het boren geen probleem. Dat het nu wel een probleem is omdat de vrachtwagen nog steeds lease is, kan CITT niet bij [naam01] neerleggen. Die mocht de toestemming van CITT zo begrijpen dat hij mocht boren zoals hij had gevraagd, zonder nadere voorwaarden (achteraf).
in conventie en in reconventie
verrekening en rente
2.10.
Uit de stellingen van CITT wordt begrepen dat zij zich ten aanzien van alle (mogelijke) vorderingen van [naam01] beroept op verrekening met bedragen die zij nog van [naam01] moet krijgen. Daarom worden de toegewezen vorderingen in conventie en reconventie met elkaar verrekend. Over het resterende saldo wordt rente toegewezen vanaf veertien dagen na dit vonnis, omdat [naam01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en CITT dat niet heeft betwist.
proceskosten
2.11.
Beide partijen zijn gedeeltelijk in het (on)gelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten gecompenseerd. Dat betekent dat beide partijen geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij voor deze rechtszaak heeft gemaakt, maar dus ook allebei geen vergoeding van de andere partij krijgen voor hun kosten.
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
3.1.
veroordeelt CITT om aan [naam01] te betalen € 325,09 met de wettelijke rente over dit bedrag zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt CITT om de datum van uitdiensttreding op de jaaropgave van [naam01] te wijzigen naar 5 november 2021 en de nieuwe jaaropgave aan (de gemachtigde van) [naam01] te mailen naar het e-mailadres [e-mailadres01] ;
3.3.
compenseert de proceskosten;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
703