ECLI:NL:RBROT:2023:6188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/6148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen besluit over parkeervergunning en vergoeding griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over een tijdelijke parkeervergunning. Eiser had op 10 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een tijdelijke parkeervergunning voor sector 80, maar deze aanvraag werd op een wachtlijst geplaatst omdat het maximum aantal vergunningen was bereikt. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 8 november 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 mei 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij ten onrechte geen hoorzitting had gehad en dat hij recht had op een parkeervergunning voor bewoners. Eiser stelde dat hij geen eigen parkeervoorziening had en dat hij schade had geleden door het handelen van verweerder. Verweerder heeft echter aangegeven dat eiser, op basis van de overgelegde splitsingsakte, wel degelijk in aanmerking komt voor een parkeervergunning voor bewoners en dat dit zo spoedig mogelijk geregeld zal worden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij inmiddels recht heeft op de parkeervergunning voor bewoners. Eiser had wel procesbelang voor de vergoeding van parkeerboetes en griffierecht, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde parkeerboetes niet vergoed hoeven te worden, omdat eiser zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig verlengen van zijn tijdelijke vergunning. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft wel bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,00 dient te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6148
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de aanvraag van eiser voor een tijdelijke parkeervergunning voor sector 80 op een wachtlijst te plaatsen, omdat het maximum aantal parkeervergunningen voor die sector is uitgegeven.
Bij besluit van 8 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen

Inleiding

1.1.
Sinds 1 februari 2021 is sprake van betaald parkeren in de wijk bij eiser. Eiser woont in parkeersector 80. Eiser heeft vanaf 4 januari 2021 meerdere keren geprobeerd om een parkeervergunning voor bewoners aan te vragen, welke aanvraag iedere keer werd afgewezen met als reden ‘u woont of werkt in een gebouw of gebouwencomplex met een bijbehorende parkeergarage/-terrein’. Volgens eiser klopt dit niet. Verweerder zou dit uitzoeken en heeft eiser aangeraden om een tijdelijke parkeervergunning aan te vragen. Eiser heeft op 19 januari 2021 voor het eerst een tijdelijke parkeervergunning gekregen. Toen eiser aanslagbiljetten ontving, kwam hij erachter dat hij die tijdelijke vergunning had moeten verlengen. Na een nieuwe aanvraag hiertoe heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hangende de bezwaarprocedure is bij besluit van 1 maart 2022 een tijdelijke parkeervergunning tot 31 maart 2023 aan eiser verstrekt.
1.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. In dit besluit is verder overwogen dat eiser niet in aanmerking kan komen voor een parkeervergunning voor bewoners, omdat uit de kadastrale gegevens blijkt dat er een pad voor de voordeur van het perceel van eiser hoort. Daarbij is uit onderzoek gebleken dat daar zelfs twee auto’s geparkeerd kunnen worden, met voldoende ruimte om naar de voordeur te lopen. Eiser zou dus beschikken over een bijbehorende parkeervoorziening.

Standpunten van partijen

2.1.
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Hij vindt het onaangekondigde telefonisch contact op 7 april 2022 niet te vergelijken met een hoorzitting. Eiser dacht dat dit telefoongesprek ging over het onderzoek in het kader van de aangevraagde parkeervergunning voor bewoners en niet specifiek over het bezwaarschrift inzake de wachtlijst. Eiser voert aan dat hij nog steeds van mening is dat hij een parkeervergunning voor bewoners moet krijgen. Hij heeft geen eigen parkeervoorziening. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een splitsingsakte van 17 oktober 2018 betreffende het perceel waar hij woont, overgelegd. Hieruit blijkt dat op het gedeelte van het perceel dat hem toebehoort ([nummer 1]) geen auto kan staan, het gedeelte waar dat wel kan ([nummer 2]) is geen voor hem opeisbaar recht. Eiser voert tot slot aan dat hij ten onrechte parkeerboetes heeft moeten betalen, omdat hij een brief over het verlengen van de tijdelijke parkeervergunning niet per post heeft ontvangen. Eiser vindt ook dat hij toen al aanspraak kon maken op een parkeervergunning voor bewoners. Verder stelt eiser dat hij € 4.000,- aan immateriële schade heeft door het handelen van verweerder.
2.2.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser, gelet op de overgelegde splitsingsakte, wel voor een parkeervergunning bewoners in aanmerking komt en verweerder gaat dit dan ook zo spoedig mogelijk regelen voor eiser. Ten aanzien van het bestreden besluit blijft verweerder op het standpunt dat dit besluit correct is genomen omdat ten tijde van het bestreden besluit niet duidelijk was dat eiser voor een parkeervergunning bewoners in aanmerking kwam en dit ook niet voorlag, omdat er een tijdelijke vergunning is aangevraagd en eiser die hangende de bezwaarprocedure ook heeft gekregen nadat hij op de wachtlijst was geplaatst. Ten aanzien van de door eiser geclaimde vergoeding van de parkeerboetes stelt verweerder dat eiser zijn tijdelijke parkeervergunning had kunnen verlengen en dan had hij de parkeerboetes niet gekregen, dit is niet aan verweerder te wijten. De gestelde immateriële schade is niet onderbouwd en komt ook gelet op het gegeven dat het bestreden besluit niet onjuist is niet voor vergoeding in aanmerking.

Beoordeling rechtbank

Procesbelang

3. De rechtbank stelt vast dat bij de door verweerder toegezonden dossierstukken geen aanvra(a)g(en) voor een tijdelijke parkeervergunning en/of parkeervergunning bewoner zit(ten). Nu verweerder bij het primaire besluit heeft besloten om de aanvraag voor een tijdelijke parkeervergunning op de wachtlijst te plaatsen, terwijl deze hangende de bezwaarprocedure alsnog aan eiser is toegekend en in het bestreden besluit vervolgens ook is ingegaan op de kennelijk door eiser ingediende aanvraag voor een parkeervergunning voor bewoners, oordeelt de rechtbank als volgt. Eiser heeft gelet op het voorgaande geen procesbelang voor zover het gaat om de plaatsing van de tijdelijke parkeervergunning op de wachtlijst. Eiser had op het moment van het indienen van zijn beroep wel belang bij een oordeel over dat deel van het bestreden besluit dat ziet op de door hem gewenste parkeervergunning voor bewoners. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat eiser deze parkeervergunning voor bewoners, gelet op de in beroep overgelegde splitsingsakte, zo spoedig mogelijk zal krijgen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen of niet. Eiser heeft betoogd de parkeervergunning voor bewoners te willen en hieraan is nu volledig tegemoet gekomen. Hij heeft geen procesbelang meer.
Eiser stelt zich in dit kader nog wel op het standpunt dat zijn procesbelang gelegen is in de door hem betaalde parkeerboetes, een vergoeding van het griffierecht en de door hem verzochte immateriële schadevergoeding. De rechtbank zal nog op deze punten ingaan.
Vergoeding parkeerboetes
4. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de aan eiser opgelegde parkeerboetes niet vergoed hoeven te worden, omdat eiser wist dat hij een tijdelijke parkeervergunning had. Het komt voor zijn rekening en risico dat hij deze tijdelijke vergunning niet op tijd heeft verlengd en dit kan niet op verweerder worden afgewenteld. Daar komt bij dat deze parkeerboetes al aan eiser werden opgelegd vóór de besluitvorming waar deze procedure op ziet. Hieruit volgt dan ook geen procesbelang voor eiser.
Immateriële schadevergoeding en griffierecht
5. Volgens vaste rechtspraak kan procesbelang bestaan indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is dan wel vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd. Eiser heeft immers enkel gesteld dat hij door het handelen van verweerder immateriële schade zou hebben opgelopen, terwijl hij dit niet heeft toegelicht en ook niet met concrete stukken heeft onderbouwd. Dit levert dus geen procesbelang op. Evenmin is een procesbelang gelegen in het verkrijgen van vergoeding van griffierecht, ook omdat van de in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt als het beroep niet inhoudelijk is behandeld.
Hoorzitting
6. Eiser heeft nog naar voren gebracht dat in zijn optiek geen hoorzitting heeft plaatsgevonden tijdens de bezwaarprocedure. De rechtbank komt vanwege het ontbreken van procesbelang voor eiser niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op wat onder 3 tot en met 5 is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om het beroep van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank ziet in het handelen van verweerder tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure wel aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 juli 2023.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
de Raad van State.