In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats01], een vordering ingesteld tot opheffing van een op 16 mei 2023 gelegd conservatoir leveringsbeslag op een perceel grond waarvan hij eigenaar is. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een summier ondeugdelijke vordering. De voorzieningenrechter overweegt dat er tussen partijen overeenstemming is bereikt over het object en de prijs, maar dat essentiële elementen zoals betalingsdatum, leveringsdatum en aansprakelijkheden niet zijn vastgelegd. Eiser heeft het perceel inmiddels verkocht aan een derde partij, Ham-Burger Vastgoed VII B.V., en de voorzieningenrechter oordeelt dat eiser de onderhandelingen met gedaagde niet had mogen afbreken. De belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel, aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aanzienlijke schade lijdt door het beslag. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.