ECLI:NL:RBROT:2023:6358

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
10/024096-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en bewijsverklaring in drugszaken met pseudokopen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het verkopen en in bezit hebben van harddrugs. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks de door de verdediging aangevoerde bezwaren met betrekking tot de inzet van pseudokopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte reeds voor de inzet van de pseudokoper van plan was om verdovende middelen te verkopen, waardoor er geen sprake was van uitlokking. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de subsidiariteit en proportionaliteit van de pseudokopen zijn gewaarborgd, en dat de inzet van deze opsporingsmethode gerechtvaardigd was gezien de ernst van de feiten. Er werd wel een vormverzuim vastgesteld omdat het mondelinge bevel tot de pseudokoop te laat op schrift is gesteld, maar dit had geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie of de belangen van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft een gevangenisstraf van 160 dagen opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook de toepassing van jeugdstrafrecht afgewezen, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen teruggegeven aan de verdachte, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze waren verkregen uit de drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/024096-23
Datum uitspraak: 8 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01],
raadsman mr. A. Apistola, advocaat te Zwijndrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er kort gezegd op neer dat de verdachte cocaïne heeft verkocht en opzettelijk cocaïne, MDMA en hasjiesj aanwezig heeft gehad.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, met dien verstande dat onder 2
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 17 mei 2023;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/231114-21 en omzetting van de bij dit vonnis opgelegde werkstraf naar een taakstraf.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat bij de twee pseudokopen sprake was van schending van het Tallon-criterium en dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat sprake is van andere onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waardoor de verdachte in zijn belangen is geschaad. Hiertoe is ten eerste aangevoerd dat geen sprake was van een voldoende sterke verdenking jegens de verdachte om de pseudokoop als opsporingsbevoegdheid toe te passen. Daarnaast is niet voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit omdat de politie eerst andere opsporingsmiddelen had kunnen en moeten aanwenden en omdat de pseudokoop zonder noodzaak herhaaldelijk is ingezet. Verder is aangevoerd dat het mondelinge bevel tot de inzet van de pseudokoop niet tijdig, binnen de door artikel 126i, lid 5 en 126g, lid 6, Sv gestelde termijn, op schrift is gesteld en dat de totstandkoming van het mondelinge bevel gebrekkig is vastgelegd. Nu deze vormverzuimen onherstelbaar zijn, dient dit eveneens tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
4.2.1.
Tallon-criterium
Het handelen van de (politiële) pseudokoper in de onderhavige zaak levert naar het oordeel van de rechtbank geen uitlokking op. Immers, uit de inhoud van het dossier komt naar voren dat de verdachte – reeds voordat hij met de (politiële) pseudokoper had gesproken – uit eigen beweging van plan was om verdovende middelen, namelijk ketamine en cocaïne, te verkopen. Daartoe werden personen actief via WhatsApp benaderd. Toen de verdachte vervolgens door de politiële pseudokoper werd gevraagd of hij cocaïne en ketamine kon leveren, antwoordde hij hierop bevestigend.
Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat het opzet van de verdachte reeds gericht was op de verkoop van harddrugs en dat hij door de (politiële) pseudokoper niet is bewogen tot andere of verderstrekkende handelingen dan waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Dit verweer wordt verworpen.
4.2.2.
Subsidiariteit en proportionaliteit van het bevel pseudokoop
Aanleiding van het onderzoek was het openlijk aanbieden van harddrugs via WhatsAppberichten. In deze berichten werd reclame gemaakt voor bezorging van “KET” en “SOS” in de regio Hoeksche Waard door “ [naam01] ”. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het de verbalisant ambtshalve bekend is dat met “KET” en “SOS” ketamine en cocaïne worden bedoeld. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat er voldoende aanleiding was voor het opstarten van een opsporingsonderzoek.
Met de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat pseudokoop gelet op de ernst van dit misdrijf een geëigende opsporingsmethode was om te achterhalen wie er achter de verstuurde berichten zat. Uit het procesdossier blijkt dat met andere, minder ingrijpende, methoden is geprobeerd te achterhalen wie de gebruiker was van het telefoonnummer, maar dat dit geen resultaat heeft opgeleverd. Aan het subsidiariteitsvereiste is dan ook voldaan.
Dat de inzet van het middel van de pseudokoop in de gegeven omstandigheden niet proportioneel was, is door de verdediging onvoldoende onderbouwd. Het gegeven dat de pseudokoop herhaaldelijk is ingezet, leidt in ieder geval niet tot die conclusie. Om inzichtelijk te maken of sprake was van één of meerdere aanbieders, werd een tweede pseudokoop opgezet om te zien of de verdachte ook de tweede keer degene zou zijn die de verdovende middelen zou afleveren. Daarmee was sprake van een legitiem opsporingsdoel. De verdachte is door deze herhaalde inzet ook niet in enig belang geschaad, althans is dit niet aangevoerd of gebleken.
4.2.3.
Op schrift stellen van het bevel pseudokoop
De rechtbank stelt, met de verdediging en de officier van justitie, vast dat het mondeling gegeven bevel pseudokoop voor de aankoop van de verdovende middelen te laat op schrift is gesteld. Het mondelinge bevel is gegeven op 17 januari 2023 en op schrift gesteld op 25 januari 2023. De termijn van drie dagen, gesteld in artikel 126i lid 5 Sv jo. 126g lid 6 Sv, is daarmee overschreden. Dit levert een vormverzuim op. De rechtbank zal echter volstaan met de constatering van dit vormverzuim en er geen gevolgen als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv aan verbinden. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzuim gelet op de beperkte duur van de termijnoverschrijding van beperkte ernst en is niet gebleken dat de verdachte daardoor in zijn belangen is geschaad.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de inzet van de pseudokoop onrechtmatig is geweest en dat daarmee sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
5.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Onrechtmatig verkregen bewijs?
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs als gevolg van een onrechtmatige inzet van de pseudokoop. Onder 4 (ontvankelijkheid van de officier van justitie) is reeds overwogen dat er geen sprake is van vormverzuimen die tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dienen te leiden. Dit maakt dat de inzet van de pseudokoop rechtmatig was en dat de bewijsmiddelen op een rechtmatige wijze zijn verkregen en dus kunnen worden gebruikt als bewijs.
Bewijswaardering
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen zoals uitgewerkt in bijlage II van dit vonnis komt de rechtbank, net als de officier van justitie, tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De verdovende middelen zijn bij de verdachte tijdens de insluitingsfouillering en tijdens de doorzoeking van zijn woning en voertuig aangetroffen. Deze verdovende middelen zijn indicatief onderzocht en vervolgens getest door het NFI. De verdachte heeft bovendien bekend dat hij een gedeelte van deze verdovende middelen heeft verkocht. De overige verdovende middelen heeft hij aanwezig gehad.
5.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 februari 2023 en 16 februari 2023 te Oud-Beijerland, meermalen(telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, 2.9 gram
van een materiaalbevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
hij op 16 februari 2023 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard en Dordrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad
-
26.1 gram, van een materiaal bevattende cocaïne en- 3.9 gram, van
een materiaal bevattende MDMA, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
hij op 16 februari 2023 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard en Dordrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad
553,47 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep , zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Hij heeft op 15 en 16 februari 2023 een hoeveelheid cocaïne verkocht aan een verbalisant. Daarnaast had cocaïne in zijn fouillering en ook in zijn woning en auto had hij cocaïne, MDMA en hennep voorhanden.
Het is algemeen bekend dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gevaar opleveren voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 mei 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De verdachte is eerder onderzocht door de Raad van de Kinderbescherming en liep in een toezicht bij de Jeugdbescherming. De verdachte kent sinds de pubertijd gedragsproblemen en middelengebruik. Kenmerkend voor de verdachte is het impulsief handelen en het zichzelf daarmee in onveilige situaties brengen. In 2018 heeft de verdachte een korte periode in de gesloten jeugdzorg gezeten, waarna hij is geplaatst binnen GGZ De Hoop. In 2019 is hij nogmaals opgenomen wegens een drugsverslaving. Uit onderzoek van GGZ De Hoop is gebleken dat de verdachte ADHD heeft en een IQ heeft van hoger dan 70, maar lager dan 85. In 2020 is er op verzoek van de verdachte een hernieuwd IQ-onderzoek gedaan waaruit bleek dat hij een IQ van 91 heeft. Het middelengebruik van de verdachte is tijdelijk gestopt, maar sinds de zomer van 2021 is er opnieuw sprake van softdrugsgebruik. Voor het plegen van de ten laste gelegde feiten verbleef de verdachte begeleid bij Enver en werden er positieve ontwikkelingen op alle leefgebieden gezien. Het voornemen was dan ook om urgentie aan te vragen met het oog op zelfstandig wonen. Vanwege de aanhouding van de verdachte heeft Enver deze aanvraag echter per direct gestopt. Volgens de reclassering zijn er vragen over het dubbelleven dat de verdachte heeft geleid. Enerzijds is hij een hardwerkende jongeman die gedijt binnen de geboden hulp. Anderzijds is het een jongeman die impulsief instemt met zaken en gevoelig is voor een kick. Het ten laste gelegde lijkt voort te komen uit geldelijk gewin en niet vanuit psychopathologie. Gelet op de jonge leeftijd van de verdachte is toezicht geïndiceerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Verzoek toepassing jeugdstrafrecht
De verdediging heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit de rapportages en hetgeen naar voren is gebracht ter terechtzitting blijkt dat de verdachte een jongen met gedragsproblemen is en een laag IQ heeft. Ook is hij impulsief en hyperactief en heeft hij een gebrekkig inlevingsvermogen. Hij heeft daarnaast moeite met het doorzien van oorzaak-gevolgrelaties en met het rekening houden met lange termijn consequenties.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit 18 jaar oud was. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht. Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht overweegt de rechtbank het volgende.
De reclassering heeft op basis van de haar toen bekende informatie geadviseerd tot het toepassen van het volwassenenstrafrecht. Dit advies is echter beperkt gemotiveerd.
De verdachte maakt op de rechtbank enerzijds een kwetsbare en jonge indruk. Anderzijds lijkt de verdachte niet ontvankelijk voor pedagogische interventies. De verdachte is immers reeds onderzocht door de Raad voor de Kinderbescherming en liep in een toezicht bij de Jeugdbescherming. Kennelijk hebben deze interventies binnen het jeugdstrafrecht de verdachte niet weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De verdachte woonde bovendien ten tijde van het tenlastegelegde zelfstandig en werkte zes dagen per week. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht niet effectief zal zijn. De rechtbank zal de verdachte daarom berechten conform het volwassenenstrafrecht. Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank rekening houden met de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden en de jeugdige leeftijd van de verdachte.
8.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij heeft zij ook gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De verdachte is in de afgelopen vijf jaar eerder veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Gelet op het voorgaande is het opleggen van een taakstraf naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer aan de orde.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen (een geldbedrag ter waarde van € 940,00 en een Samsung telefoon) verbeurd te verklaren. De officier acht het aannemelijk dat het geldbedrag is verdiend met de handel in verdovende middelen en dat de feiten zijn begaan met behulp van de telefoon.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen geldbedrag dient te worden teruggegeven aan de verdachte, omdat er op geen enkele manier is gebleken dat dit geldbedrag is verdiend met de handel in verdovende middelen. Ook de telefoon dient te worden teruggegeven aan de verdachte, omdat dit een privételefoon betreft.
9.3.
Beoordeling
Niet kan worden vastgesteld dat het geld is verdiend met de feiten waar de verdachte voor wordt veroordeeld, noch is gebleken van een andere grond voor verbeurdverklaring.
Evenmin kan worden vastgesteld dat de feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld zijn begaan met behulp van de telefoon.
Ten aanzien van het in beslag genomen geld en de in beslag genomen Samsung-telefoon zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10..Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 19 oktober 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van de artikelen, 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 140 uren, waarvan een gedeelte groot 70 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 3 november 2021.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, dan wel de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf te verlengen. De verdachte is voldoende gestraft door de huidige detentie en wil zo snel mogelijk weer aan de slag bij zijn werkgever.
10.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf. De rechtbank zal de opgelegde werkstraf omzetten naar een taakstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie.

11.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

12.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 48 (achtenveertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen 48 uur na onherroepelijk zijn van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland, locatie Tilburg, via telefoonnummer 088-8041505 (Langendijk 34, 4819 EW Breda). De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
verblijft bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
indien geïndiceerd meewerkt aan diagnostiek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling binnen een forensische polikliniek, zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
* 1) 500 EUR (Omschrijving: [proces-verbaalnummer01] )
* 3) 440 EUR IBG 16-02-2023 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer02] )
* 1 STK Telefoonautomaat (Omschrijving: [proces-verbaalnummer03] , Zwart,
merk: Samsung)
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 19 oktober 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van: 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende jeugddetentie;
legt - in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 19 oktober 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke werkstraf - aan de veroordeelde een taakstraf op voor de duur van 70 (zeventig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 8 juni 2023.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2023 en/of 16 februari 2023 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, in elk geval Nederland (meermalen)(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid (totaal ongeveer 2.9 gram) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 16 februari 2023 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een (totale) hoeveelheid van ongeveer 26.4 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een (totale) hoeveelheid van ongeveer 3.9 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 16 februari 2023 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard en/of Dordrecht, in elk geval Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 593.46 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.