ECLI:NL:RBROT:2023:6370

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
ROT 23/1206
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de definitieve tegemoetkoming NOW-6 en de berekening van de loonsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-6. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat de tegemoetkoming had vastgesteld op € 10.366,-, met een nabetaalbedrag van € 2.470,-. Eiseres stelde dat zij recht had op een hogere tegemoetkoming van € 14.091,- en voerde aan dat de berekening van de loonsom onjuist was, omdat verweerder was uitgegaan van het loon van oktober 2021, terwijl zij in de maanden januari tot en met maart 2022 een hoger bedrag aan loon had uitbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op basis van de NOW-6 verplicht was om de loonsom te berekenen op basis van de gegevens in de polisadministratie van het UWV. De rechtbank oordeelde dat de keuze voor oktober 2021 als referentiemoment voor de berekening van de loonsom gerechtvaardigd was en dat er geen sprake was van een calamiteit die een andere berekening rechtvaardigde. De beroepsgrond van eiseres werd verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: [naam],
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. J.F.C.A.M. Weterings.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-6) bepaald op € 10.366,- en bepaald dat eiseres daarom nog een bedrag van € 2.470,- krijgt nabetaald.
Bij besluit van 25 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 17 februari 2022 een aanvraag ingediend om verlening van een tegemoetkoming in de loonkosten als bedoeld in de NOW-6, vanwege een verwacht omzetverlies van 40%. Bij besluit van 21 februari 2022 heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming verleend van € 9.871,- vanwege een verwacht omzetverlies over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 (de meetperiode) en hiervan een bedrag van € 7.896,- als voorschot betaald. Bij het primaire besluit heeft verweerder de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 10.366,-, wat betekent dat eiseres € 2.470,- krijgt nabetaald.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de tegemoetkoming vaste lasten duidelijk aangeeft waar zij recht op heeft en wat toegekend moet worden. Eiseres stelt dat zij in het kader van de NOW-6 recht heeft op een bedrag van € 14.091,-. Volgens eiseres is verweerder in de berekening uitgegaan van € 22.334,-, zijnde drie maal het loon van de maand oktober 2021, maar heeft zij in de maanden januari tot en met maart 2022 € 33.551,- aan loon uitbetaald. Eiseres stelt niet te begrijpen waarom is gekozen voor de maand oktober 2021, omdat zij in die maand door omstandigheden minder personeelskosten had. Daarnaast heeft verweerder nagelaten te motiveren waarop de berekening is gebaseerd en waarom voor deze maand gekozen is. Eiseres heeft een kok in dienst genomen waarvan zij het salaris over de maand oktober 2021 vanwege het gebrek aan een adres, burgerservicenummer en rekeningnummer contant heeft moeten uitbetalen, zodat deze werknemer in die maand niet op de loonlijst stond. Daarnaast was in oktober 2021 een andere werknemer op proef bij haar werkzaam, die vervolgens vanaf 1 november 2021 in dienst is gekomen. Volgens eiseres is sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De beroepsgrond dat de hoogte van de tegemoetkoming onjuist is vastgesteld, slaagt niet. Op grond van artikel 15, tweede lid, van de NOW-6 dient verweerder voor de berekening van de hoogte van de subsidie voor de loonsom (factor B) uit te gaan van het loon over de maand oktober 2021, ook al is de periode van januari 2022 tot en met maart 2022 de meetperiode. Volgens de toelichting bij de NOW-6 [1] is voor deze maand gekozen omdat oktober de meest representatieve maand is waarop de loongegevens werden vastgesteld in de polisadministratie van het UWV, nog voor de bekendmaking van de verlenging van het steun- en herstelpakket, wat risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik vermindert. Dat verweerder uit moet gaan van de maand oktober 2021 is dwingend bepaald in artikel 15, tweede lid, van de NOW-6. Verweerder moet dus uitgaan van die maand, tenzij sprake is van een calamiteit aan de zijde van eiseres. Niet is gesteld door eiseres noch is gebleken dat daarvan sprake was. Dat eiseres, naar eigen zeggen, een werknemer die niet op de loonlijst stond contant heeft uitbetaald, maakt niet dat verweerder daar rekening mee heeft moeten houden. Verweerder dient namelijk uit te gaan van de gegevens in de polisadministratie. Volgens de polisadministratie en de door eiseres overgelegde loonstroken is deze werknemer vanaf 1 november 2021 bij eiseres in dienst getreden. Eiseres heeft niet aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Verweerder heeft ook terecht geen rekening gehouden met het loon van de werknemer die volgens eiseres in oktober 2021 middels een proefplaatsing bij haar heeft gewerkt en in die maand volgens eiseres ook niet door haar, maar door de gemeente werd betaald. Het gegeven dat eiseres in oktober 2021 (door omstandigheden) een lagere loonsom had, maakt dus niet dat verweerder bij de berekening van een andere maand had moeten uitgaan. Van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is niet gebleken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 juli 2023.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage:

In artikel 15, eerste lid, van de NOW-6 is bepaald dat de hoogte van de subsidie de uitkomst is van: A x B x 3 x 1,3 x 0,85
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling, met dien verstande dat A ten hoogste 0,9 bedraagt;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald, met dien verstande dat B gelijk is aan de uitkomst van de volgende berekening, die uitgaat van het tijdvak bedoeld in het tweede of derde lid:
X – Y + Z, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan tweemaal het maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen, maal 21,75;
waarbij:
X staat voor het loon dat de werknemers van de werkgever in dat tijdvak hebben genoten;
Y staat voor de in dat tijdvak uitbetaalde bedragen aan vakantiebijslag en extra periode salaris; en
Z staat voor de in dat tijdvak opgebouwde bedragen aan vakantiebijslag en extra periode salaris.
In artikel 15, tweede lid, van de NOW-6 is bepaald dat voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, onder de letter B, wordt uitgegaan van het loon over de maand oktober 2021. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het elfde aangiftetijdvak van het jaar 2021, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.

Voetnoten

1.Zie Staatscourant 2022, 4032.