ECLI:NL:RBROT:2023:6533

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
FT EA 23/474 en FT EA 23/475
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker op 9 mei 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 1 juni 2023 uitspraak gedaan. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert door investeringen in cryptomunten, verzoekt om een voorlopige voorziening om ontruiming van zijn huurwoning te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedreigende situatie is, aangezien er een vonnis tot ontruiming was uitgesproken. Verzoeker heeft inkomen uit arbeid en zijn partner ontvangt een Wajong-uitkering, wat voldoende is om de huur te betalen. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in zijn woning wil blijven, tegen die van de verhuurder, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker zwaarder weegt en heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 1 juni 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 mei 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 10 mei 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 25 mei 2023.
Ter zitting van 25 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , beiden werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
  • mevrouw [naam03] , werkzaam bij Agin Timmermans, namens Acre B.V., gevestigd te Ophemert (hierna: verweerster);
  • de heer [naam04] , namens Acre B.V.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij geld heeft geïnvesteerd in de handel in cryptomunten en bitcoins. Hij is door deze investeringen in 2021 veel geld verloren. Ook nu gebruikt hij maandelijks een aanzienlijk deel van zijn inkomsten om te bezien of hij winst kan behalen met de cryptomunten. Verzoeker erkent dat hij een probleem heeft en hiervoor hulp nodig heeft. Verzoeker zal voor zijn problematiek hulp zoeken. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat budgetbeheer op korte termijn zal worden opgestart. Verzoeker heeft inkomen uit arbeid. Hij werkt 32 uur per week. De partner van verzoeker heeft inkomen uit een Wajong-uitkering. Daarnaast wordt er maandelijks een bedrag van
€ 154,-- aan huurtoeslag ontvangen. De inkomsten zijn toereikend om de lopende huurtermijnen te kunnen voldoen.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting verklaard dat er tot en met 31 december 2022 reeds een huurachterstand bestond van tien maanden. In februari 2023 is er met behulp van de broer van verzoeker een bedrag van € 4.600,-- voldaan en is er een betaalafspraak gemaakt. Deze betalingsafspraak is niet nagekomen. Vanaf maart 2023 is er wederom geen huur voldaan, om welke reden de ontruiming is aangezegd. Verweerster heeft er geen vertrouwen in dat verzoeker thans wel de lopende huurtermijnen zal voldoen. Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 20 april 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 17 mei 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 26 januari 2023 ten uitvoer kan leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij inkomen heeft uit arbeid. Daarnaast de partner van verzoeker inkomsten uit een Wajong-uitkering. Daarnaast wordt er maandelijks een bedrag van € 154,-- aan huurtoeslag ontvangen. De maandelijkse huur bedraagt € 479,83. De inkomsten zijn derhalve voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. Schuldhulpverlening heeft daarnaast verklaard dat er op korte termijn budgetbeheer zal worden opgestart, hetgeen de betaling van de lopende huurtermijnen waarborgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De huur over de maand juni 2023 was ten tijde van de zitting nog niet voldaan. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen, met dien verstande dat de huur over de maand juni 2023 door verzoeker vóór 8 juni 2023 is voldaan en voorts de lopende huurtermijnen vanaf juli 2023 vóór de eerste van iedere maand.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 26 januari 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres02] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan, te beginnen met de huur over de maand
juni 2023;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2023.