In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [plaatsnaam], en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiser was het niet eens met de beslissing van verweerder om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar tegen een e-mail van verweerder, waarin deze weigerde een besluit te nemen op het dwangsomverzoek dat eiser op 13 mei 2021 had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de e-mail van verweerder kan worden gezien als een schriftelijke weigering om een besluit te nemen, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een inhoudelijke beslissing te nemen op het dwangsomverzoek van eiser. Daarnaast werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden. Eiser kreeg ook zijn griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 985,-. De uitspraak werd gedaan door rechter S. Ketelaars-Mast, in aanwezigheid van griffier W.D.F. Oskam.