In het kader van het aspect ‘veiligheid en leefbaarheid’ voert zij aan dat in het vuurwerkbesluit onveilige zones zijn opgenomen. Deze zones vallen voor het grootste gedeelte op het terrein van de inrichting. Er is dan ook geen gevaar voor omwonenden, gezien de afstanden. Dit wordt bevestigd door de Veiligheidsregio. De aanvraag is gepubliceerd en er zijn naar aanleiding daarvan ook geen vragen binnengekomen die zouden duiden op onrust uit de omgeving. Eventuele onrust had bij verlening van de vergunning weggenomen kunnen worden door een rondleiding. Bovendien worden er maatregelen getroffen, zoals sprinklers waardoor het vuurwerk niet zal ontbranden.
Ten aanzien van het aspect ‘verkeer’ voert eiseres aan dat door het uitbreiden van de opslag juist een kleiner aantal leveringen zal plaatsvinden met veelal bestelbussen.
De eerste levering vindt altijd plaats met een grotere vrachtauto, de rest van het vuurwerk in de vrachtauto gaat dan naar de volgende inrichting. De uitbreiding van de opslag geeft
dus een kleiner aantal verkeersbewegingen in de aanvoer van het consumentenvuurwerk.
Het is niet de verwachting dat er meer klanten voor het kopen van consumentenvuurwerk zullen komen, maar door de grotere opslag in de bufferbewaarplaatsen kunnen er meer voorbestellingen worden opgeslagen. In plaats van de order te verzamelen op het moment dat de klant binnen de inrichting aanwezig is, wordt de order op voorhand klaargemaakt en kan de klant sneller de inrichting weer verlaten. Het aantal voertuígbewegingen op piekdagen is al enige jaren stabiel op ca. 1500 per dag. De piekdagen zijn met Pasen, Pinksteren en kerst en op de vuurwerkverkoopdagen. Er is geen reden om aan te nemen dat het realiseren van een grotere opslagcapaciteit zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen.
Ten aanzien van het aspect ‘precedentwerking’ voert eiseres aan dat de kans dat het verlenen van deze omgevingsvergunning tot meerdere aanvragen van gelijke aard (het opslaan van een dergelijke hoeveelheid vuurwerk) nihil is. Bij dergelijke aanvragen zal dan immers eveneens moeten worden voldaan aan een gunstige ligging van onveilige zones (die lang niet overal te realiseren is). De mogelijkheden zijn in de regel zeer beperkt, al helemaal op industrieterreinen waar in de regel geen detailhandel is toegestaan.
Ten aanzien van het aspect ‘maatschappelijke discussie’ betoogt eiseres dat er momenteel geen sprake is van een landelijk afsteekverbod en op basis van landelijke en Europese regelgeving is een verkoopverbod ook niet haalbaar. Het is dan ook de aan de ondernemer om in te schatten of hij het risico wil nemen. De vergunde opslag van 10.000 kg verhoudt zich niet anders ten opzichte van deze discussie dan een opslag van 38.879 kg.
Voor wat betreft de ‘overwegingen aan de zijde van de aanvrager’ voert eiseres aan dat als het college, zoals de bedoeling was, op 27 februari 2020, had beslist over het niet verlenen van medewerking aan de benodigde wijziging van het bestemmingsplan was de aanvraag niet ingediend en waren de aanzienlijke kosten die een dergelijke aanvraag met zich brengen niet gemaakt. De gemeente heeft de procedure van vooroverleg niet binnen een normale termijn kunnen afronden en heeft pas zeer laat in de procedure van de aanvraag omgevingsvergunning geconstateerd dat een uitspraak van het college wenselijk was om de vergunning te verlenen. Door het achterwege laten van de toets bij het college heeft eiseres aanzienlijke kosten gemaakt om te kunnen voldoen aan alle indieningsvereisten.
Het gesprek met de burgemeester is niet meegenomen in de besluitvorming.
Het lijkt erop dat alle, in het gesprek, genoemde argumenten niet gehoord zijn en als tegenargument zijn opgevoerd in de argumentatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?