ECLI:NL:RBROT:2023:674

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/2914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan vervoerder wegens overtreding van de eisen van de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN)

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiseres], vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. van Dam, en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan [naam eiseres] is opgelegd wegens het niet voldoen aan de eisen van de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN). De Staatssecretaris had op 26 januari 2022 een primair besluit genomen waarin [naam eiseres] werd verplicht om de juiste vervoersdocumenten te leveren aan de vervoerder. Dit besluit werd op 16 juni 2022 in het bestreden besluit bevestigd, waarbij het bezwaar van [naam eiseres] ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft de zaak op 13 januari 2023 behandeld. Tijdens de zitting heeft [naam eiseres] aangevoerd dat zij geen afzender in de zin van het ADN is, maar enkel bevrachter en bemiddelaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [naam eiseres] op grond van de feitelijke gang van zaken als afzender moet worden aangemerkt, omdat zij de vervoersdocumenten heeft opgesteld en de opdracht voor het vervoer heeft gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er informatie ontbrak in de vervoersdocumenten, wat in strijd is met de eisen van het ADN.

De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van [naam eiseres] over de proportionaliteit van de last onder dwangsom en de duidelijkheid van de last verworpen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de opgelegde last en dat deze niet onevenredig is. De rechtbank heeft het beroep van [naam eiseres] ongegrond verklaard en de last onder dwangsom bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres, hierna: [naam eiseres],

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder, hierna: de Staatssecretaris,
(gemachtigde: mr. K. Ulmer).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (primair besluit) heeft de Staatssecretaris aan [naam eiseres] een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat [naam eiseres] aan de vervoerder de vervoersdocumenten dient te leveren die voldoen aan de eisen die de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) daaraan stelt.
Bij besluit van 16 juni 2022 (bestreden besluit) heeft de Staatssecretaris het bezwaar van [naam eiseres] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
[naam eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[naam eiseres] heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 op zitting behandeld. [naam eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De Staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam 1], inspecteur.

Overwegingen

1. Op 24 september 2021 heeft een toezichthouder van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een controle op de naleving van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in samenhang met de bepalingen uit het ADN uitgevoerd op het binnenschip [naam schip] in de haven van Rotterdam (het schip). [naam eiseres] is bevrachter van het schip. Aan boord van het schip stonden diverse, uit Antwerpen afkomstige containers, geladen met gevaarlijke stoffen. De schipper, [naam 2], heeft een vervoersdocument overhandigd en heeft met de toezichthouder gesproken. De toezichthouder heeft geconstateerd dat op het vervoersdocument ontbrak:
“- de juiste naam en adres van de afzender ([naam eiseres]);
- voor de lege en niet gereinigde tankcontainer [containernummer 1], met de gevaarlijke
stof UN 1809 FOSFORTRICHLORIDE, de vermelding van het bijkomend
gevaar van klasse (8) en de tekst "LEGE TANKCONTAINER, LAATSTE
LADING UN "
- Voor de container [containernummer 2], met de gevaarlijke stof UN 3077 MILIEU

GEVAARLIJKE VASTE STOF N.E.G, de technische benaming tussen haakjes.”

Uit gegevens in de boordcomputer bleek dat dit vervoersdocument op 22 september 2021 om 13:18:42 uur per e-mail door [naam 3] (planning) werkzaam bij [naam eiseres] naar het schip is verzonden. In het vervoersdocument wordt [naam bedrijf] als afzender aangemerkt.
2. De Staatssecretaris heeft aan [naam eiseres] een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat [naam eiseres] als afzender overtreding van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) en artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (het Besluit) in verband met artikel 2, eerste lid, onder a van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (de Regeling) in samenhang met subsectie 1.4.2.1.1. onder b van het ADN dient te voorkomen door de vervoersdocumenten, die voldoen aan de eisen die het ADN daaraan stelt, aan de vervoerder te leveren. Daartoe moet [naam eiseres] onder andere in het vervoersdocument te vermelden:
- de naam van de afzender;
- de (bijkomende) gevaren;
- de technische benaming tussen haakje;
- in geval van een lege doch niet gereinigde tankcontainer de tekst
"LEGE TANKCONTAINER, LAATSTE LADING UN…."
Als [naam eiseres] zich niet aan de lastgeving houdt, verbeurt zij per inspectie en per geconstateerde overtreding in het vervoersdocument € 1.000,-, tot een maximum van drie. De last heeft een maximum van € 15.000,-. De last zal gelden voor onbepaalde duur.
3. Voor de wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Is er sprake van strijd met de eis van functiescheiding?
4. [naam eiseres] voert aan sprake is van strijd met artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de aard van de bevoegdheid zich, in het verlengde van artikel 10:3, vierde lid, van de Awb, tegen mandaatverlening aan de toezichthouder verzet.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van strijd met de eis van functiescheiding, zoals bedoeld in artikel 10:3 van de Awb. Artikel 10:3, vierde lid, van de Awb ziet op het opleggen van een bestuurlijke boete. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de wetgever bedoeld heeft de functiescheidingsgedachte een ruimere strekking te geven dan in artikel 10:3, vierde lid, van de Awb is neergelegd. Nu aan [naam eiseres] geen bestuurlijke boete maar een last onder dwangsom is opgelegd, is geen sprake van strijd met het functiescheidingsvereiste (vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 12 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:326, r.o. 5.6).
Is sprake van strijd met artikel 7:4 van de Awb?
5. [naam eiseres] voert aan dat sprake van strijd is met artikel 7:4 van de Awb en het principe van de open overheid. De Staatssecretaris legt namelijk twee eerdere waarschuwingen ten aanzien van twee overtredingen ten grondslag aan de last onder dwangsom en de Staatssecretaris weigert de desbetreffende stukken te overleggen.
5.1.
Uit de bevindingen in bijlage 1 bij het primaire besluit volgt dat [naam eiseres] op
1 oktober 2016 en op 27 juni 2018 (op schrift gesteld op 11 oktober 2016 en op 10 juli 2018) een waarschuwing heeft gekregen met betrekking tot het niet aan de vervoerder leveren van de vereiste gegevens en informatie in een verifieerbare vorm. Nog daargelaten of deze waarschuwingen nu wel of niet ten grondslag liggen aan het bestreden besluit, is gebleken dat [naam eiseres] over de stukken met betrekking tot de waarschuwingen beschikt. [naam eiseres] heeft de stukken immers op 2 januari 2023 aan de rechtbank toegezonden. [naam eiseres] heeft zich niet op het standpunt gesteld dat er meer stukken zouden zijn dan waarover zij reeds beschikt of dat zij anderszins benadeeld zou zijn. Alleen daarom al kan de beroepsgrond niet slagen.
Is [naam eiseres] overtreder?
6. [naam eiseres] voert aan dat zij geen overtreder is omdat zij geen afzender in de zin van het ADN is, zodat de last niet aan haar kan worden opgelegd. [naam eiseres] is enkel bevrachter en bemiddelaar. Op [naam eiseres] ligt geen zorgplicht met betrekking tot de vervoersdocumenten. [naam eiseres] verwijst naar twee strafzaken, het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van
24 februari 2012 en het arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 mei 2022. Daarnaast is het opstellen van een vervoersdocument vormvrij en beschikte de schipper door middel van de door [naam eiseres] verzonden e-mail over alle benodigde gegevens.
6.1.
In subsectie 1.2.1. van het ADN is bepaald dat onder afzender wordt verstaan:
de onderneming die zelf of voor derden gevaarlijke goederen verzendt. Indien het vervoer plaats vindt op grond van een vervoersovereenkomst, dan geldt als afzender de afzender volgens deze overeenkomst.
6.2.
Volgens de Staatssecretaris heeft [naam eiseres] voor een derde gevaarlijke goederen verzonden. Uit de “Transportation Work Order: RTM3567016” volgt dat [naam bedrijf] aan [naam eiseres] de opdracht heeft verstrekt voor het vervoer van een bepaalde lading gevaarlijke goederen. [naam eiseres] heeft vervolgens aan de schipper van de [naam schip] opdracht gegeven om dit vervoer te verzorgen en de schipper heeft die opdracht aanvaard. Daarmee is er sprake van een vervoersovereenkomst als bedoeld in artikel 8:20 van het Burgerlijk Wetboek tussen [naam eiseres] en de schipper van de [naam schip], waarbij [naam eiseres] de afzender is. Reeds daarom slaagt het betoog van [naam eiseres] niet. Maar ook afgezien van de vervoersovereenkomst geldt dat [naam eiseres] voor een derde, namelijk [naam bedrijf], gevaarlijke goederen heeft verzonden. Dat [naam bedrijf] op het vervoersdocument staat vermeld als afzender, doet hier niet aan af omdat de definitie van afzender in het ADN is gebaseerd op de feitelijke gang van zaken. Bovendien heeft [naam eiseres] dit document opgesteld, zodat een andersluidend oordeel zou betekenen dat [naam eiseres] door de wijze waarop zij het vervoersdocument opstelt zou kunnen beïnvloeden wie afzender in de zin van het ADN is. Dat is niet in overeenstemming met het ADN. De rechtbank is daarom van oordeel dat [naam eiseres] op grond van het ADN geldt als afzender en overtreder. De strafzaken waarnaar [naam eiseres] verwijst maken dit niet anders. Daarvoor is van belang dat uit de arresten niet blijkt dat daarin uitleg wordt gegeven aan het begrip ‘afzender’ in de zin van het ADN. Maar ook als dat wel zo zou zijn, is de rechtbank niet aan die uitleg gebonden. Het standpunt van [naam eiseres] dat een vervoersdocument vormvrij zou zijn, maakt niet dat zij geen overtreding heeft gepleegd. In het ADN is immers wel voorgeschreven welke informatie in het vervoersdocument moet staan en niet in geschil is dat er informatie in het vervoersdocument ontbrak. Ook als het vervoersdocument mede alle achterliggende gegevens van de e-mail van [naam eiseres] aan de schipper van de [naam schip] zou omvatten, zou er nog steeds informatie ontbreken, namelijk:
- voor de lege en niet gereinigde tankcontainer [containernummer 1], met de gevaarlijke
stof UN 1809 FOSFORTRICHLORIDE, de vermelding van het bijkomend
gevaar van klasse (8) en de tekst "LEGE TANKCONTAINER, LAATSTE
LADING UN "
- Voor de container [containernummer 2], met de gevaarlijke stof UN 3077 MILIEU
GEVAARLIJKE VASTE STOF N.E.G, de technische benaming tussen haakjes.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de Staatssecretaris de overtreding voldoende onderbouwd?
7. [naam eiseres] voert aan dat de bevindingen die ten grondslag liggen aan het opleggen van de last niet worden onderbouwd. Er ontbreekt een proces-verbaal van het gesprek met schipper [naam 2], e-mails waarnaar wordt verwezen zijn niet overgelegd, de verklaring van [naam bedrijf] is niet overgelegd, stukken ten aanzien van de opstelling van de Staatssecretaris ten opzichte van [naam bedrijf] zijn niet overgelegd en feiten van wetenschap dat er een strafrechtelijk traject is ingezet tegen schipper [naam 2] zijn niet overgelegd.
7.1.
In bijlage 1 bij zowel het voornemen als het primaire besluit zijn de bevindingen van de controle op 24 september 2021 beschreven. Ook zit het desbetreffende vervoersdocument en de “Transportation Work Order: RTM3567016” die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit in het dossier. Hiermee heeft de Staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd welke bevindingen ten grondslag liggen aan de in het bestreden besluit geconstateerde overtreding. Dat de Staatssecretaris de stukken waarnaar [naam eiseres] verwijst niet heeft overgelegd doet hier niet aan af, nu die stukken niet van belang zijn voor de onderbouwing van de geconstateerde overtreding. [naam eiseres] heeft de bevindingen die zijn neergelegd in bijlage 1 bij het voornemen en het primaire besluit overigens ook niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het opleggen van de last onder dwangsom evenredig?
8. [naam eiseres] voert aan dat het opleggen van een last onder dwangsom disproportioneel is en in strijd met het vertrouwensbeginsel. De Staatssecretaris had moeten volstaan met een waarschuwing. Hiervoor is van belang dat uit de brief die de Staatssecretaris aan [naam eiseres] heeft gestuurd op 10 juli 2018, betreffende de inspectie van 27 juni 2018, niet duidelijk blijkt dat dit een waarschuwing is. Verder is [naam eiseres] van onbesproken gedrag.
8.1.
Bij het opleggen van handhavingsmaatregelen hanteert de Staatssecretaris als beleid de zogenoemde interventieladder. Deze ladder kent verschillende interventiecategorieën, waaronder het geven van informatie, het geven van een waarschuwing of het opleggen van een last onder dwangsom. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1344), houdt in dat uit de interventieladder niet volgt dat de Staatssecretaris niet een last onder dwangsom mag opleggen zonder eerst voorlichting of een waarschuwing te geven. Bovendien is [naam eiseres] al tweemaal eerder gewaarschuwd voor soortgelijke overtredingen. Dat de brief van 10 juli 2018 geen waarschuwing zou zijn volgt de rechtbank niet. Uit de brief blijkt duidelijk dat er tijdens de inspectie een overtreding is aangetroffen. Ook waarschuwt de Staatssecretaris [naam eiseres] in deze brief dat indien herinspectie daar aanleiding toe geeft, handhavend zal worden opgetreden. Hieruit is ook voldoende duidelijk dat [naam eiseres] niet van onbesproken gedrag is. De Staatssecretaris heeft hiermee in overeenstemming met de interventieladder gehandeld. De rechtbank ziet in deze beroepsgrond geen aanleiding voor het oordeel dat de Staatssecretaris had moeten volstaan met een waarschuwing dan wel dat het bestreden besluit onevenredig of in strijd met het vertrouwensbeginsel zou zijn.
Is de last onder dwangsom voldoende duidelijk?
9. [naam eiseres] voert aan dat de last onder dwangsom onduidelijk is. Ten eerste omdat in het primaire besluit wordt gesproken van een voornemen. Ten tweede blijkt uit de last onder dwangsom niet duidelijk waaraan [naam eiseres] moet voldoen. Onduidelijk is wat bedoeld wordt met de verifieerbare vorm en waarin de contactgegevens moeten worden ingevuld en aan de vervoerder ter beschikking gesteld. Ook is het niet duidelijk om welk formulier het gaat.
9.1.
De rechtbank volgt [naam eiseres] niet in haar standpunt dat het karakter van de last onder dwangsom onduidelijk is, omdat in het primaire besluit wordt gesproken van een voornemen. Uit de verdere opbouw van het besluit, en het feit dat [naam eiseres] al een voornemen had ontvangen, is duidelijk dat dit niet om een voornemen maar om een besluit gaat en dat daarom sprake is van een kennelijke verschrijving.
9.2.
Verder volgt uit artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb dat de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen omschrijft en vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd wordt dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:169, r.o. 9.1).
9.3.
De Staatssecretaris heeft in het bestreden besluit toegelicht, onder verwijzing naar onder andere subsectie 5.4.1.1.1 van het ADN, dat [naam eiseres] als afzender van gevaarlijke stoffen haar contactgegevens naar behoren moet invullen en vervolgens aan de vervoerder ter beschikking moet stellen. Elke keer dat zij als afzender van gevaarlijke stoffen dit niet of onjuist invult op het vervoersdocument en dit aan de schipper voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ter beschikking stelt verbeurt zij een dwangsom van € 1.000,- per formulier. Als [naam eiseres] tegelijkertijd afzender van andere gevaarlijke stoffen op dat schip is, verbeurt zij voor maximaal drie formulieren de dwangsom. Het maximum is vastgesteld op € 15.000,-.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat de last onder dwangsom hiermee voldoende duidelijk en concreet geformuleerd is. Uit subsectie 5.4.1.1.1 van het ADN volgt welke informatie in het vervoersdocument moet worden vermeld. Dat de Staatssecretaris in het bestreden besluit spreekt van een formulier doet hier niet aan af, omdat voldoende duidelijk is dat de Staatssecretaris hiermee het vervoersdocument bedoelt. Ook volgt uit subsectie 5.4.1.1.1 onder g van het ADN dat met contactgegevens van de afzender de naam en het adres van de afzender wordt bedoeld.
10. [naam eiseres] heeft ter zitting haar beroepsgrond met betrekking tot de bevoegdheid van inspecteur [naam 1] ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer.
11. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: wet- en regelgeving

De Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren luidt– voor zover hier van belang – als volgt:
1.2.1 Definities
(…)
In dit reglement wordt verstaan onder:
(…)
Afzender: de onderneming die zelf of voor derden gevaarlijke goederen verzendt. Indien het vervoer plaats vindt op grond van een vervoersovereenkomst, dan geldt als afzender de afzender volgens deze overeenkomst. Bij tankschepen met lege of geloste ladingtanks wordt met het oog op de vereiste vervoersdocumenten de schipper als afzender beschouwd;
(…)
1.4.2.1 Afzender
1.4.2.1.1 De afzender van gevaarlijke goederen is gehouden alleen een zending ten vervoer aan te bieden die voldoet aan de voorschriften van het ADN. In het kader van 1.4.1 moet hij in het bijzonder:
b) aan de vervoerder te leveren in een verifieerbare vorm de vereiste gegevens en informatie met inachtneming van de voorschriften van hoofdstuk 5.4 en van de tabellen van deel 3, en eventueel de vereiste vervoersdocumenten en begeleidende documenten (vergunningen, toelatingen, mededelingen, certificaten, enz.);
(…)
5.4.1.1 Algemene informatie, voorgeschreven in het vervoersdocument bij het vervoer in colli of los gestort.
5.4.1.1.1 Het (de) vervoersdocument(en) moet(en) de volgende informatie bevatten met betrekking tot alle ten vervoer aangeboden gevaarlijke stoffen of voorwerpen:
a) het UN-nummer, voorafgegaan door de letters “UN” of stofidentificatienummer;
b) de juiste vervoersnaam, aangevuld met, voor zover van toepassing (zie 3.1.2.8.1), de technische benaming tussen haakjes ( zie 3.1.2.8.1.1), zoals vastgesteld volgens 3.1.2;
c) - voor stoffen en voorwerpen van klasse 1: de in kolom (3b) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangegeven classificatiecode.
Indien in kolom (5) van tabel A van hoofdstuk 3.2 andere modelnummers van etiketten dan 1, 1.4, 1.5 en 1.6 zijn aangegeven, dan moeten deze modelnummers van etiketten na de classificatiecode tussen haakjes worden aangegeven;
- voor radioactieve stoffen van klasse 7: het nummer van de klasse “7”;
Opmerking: Zie voor radioactieve stoffen met een bijkomend gevaar ook bijzondere bepaling 172 in hoofdstuk 3.3.
- voor lithiumbatterijen van de UN-nummers 3090, 3091, 3480 en 3481: het nummer van de klasse “9”;
- voor overige stoffen en voorwerpen: de modelnummers van etiketten, aangegeven in kolom (5) van tabel A in hoofdstuk 3.2 of van toepassing op grond van een bijzondere bepaling waarnaar in kolom (6) wordt verwezen. Indien meer dan één modelnummer van etiketten wordt gegeven, moeten de nummers volgende op het eerste nummer tussen haakjes worden aangegeven. Bij stoffen en voorwerpen, waarvoor in kolom (5) van Tabel A in hoofdstuk 3.2 geen modelnummer van etiketten is aangegeven, moet in plaats daarvan de klasse conform kolom (3a) worden vermeld;
d) indien toegewezen, de verpakkingsgroep voor de stof, die mag worden voorafgegaan door de letters “VG” (bijv. “VG II”), of de initialen in overeenstemming met het woord “Verpakkingsgroep” in de volgens 5.4.1.4.1 gebruikte talen;
Opmerking: Bij radioactieve stoffen van klasse 7 met bijkomend gevaar zie bijzondere bepaling 172(d) van hoofdstuk 3.3.
e) het aantal en de beschrijving van de colli, voor zover van toepassing. UN-verpakkingscodes mogen uitsluitend worden gebruikt als aanvulling op de beschrijving van de soort verpakking [bijv. één kist (4G)];
Opmerking: Het is niet vereist dat het aantal, type en de inhoud van elke binnenverpakking binnen de buitenverpakking van een samengestelde verpakking wordt aangegeven.
f) de totale hoeveelheid van elke gevaarlijke stof die voorzien is van een verschillend(e) UN-nummer, juiste vervoersnaam of, voor zover van toepassing, verpakkingsgroep (uitgedrukt in volume of bruto massa, of in netto massa, al naar gelang);
Opmerking: Voor gevaarlijke stoffen in machines of uitrusting, gespecificeerd in dit reglement, moet de totale hoeveelheid daarin aanwezige gevaarlijke goederen in liters of kilogrammen, al naar gelang, worden aangegeven.
g) de naam en het adres van de afzender;
h) de naam en het adres van de geadresseerde(n);
i) een verklaring zoals onder de voorwaarden van een eventuele bijzondere overeenkomst vereist wordt.
De plaats en de volgorde waarin de vereiste informatiebestanddelen in het vervoersdocument voorkomen, wordt vrijgelaten; a), b), c) en d) moeten echter worden aangegeven in de hierboven genoemde volgorde, (d.w.z. a), b), c), d)), zonder tussengevoegde andere informatie, tenzij het ADN anders bepaalt.
Voorbeelden van dergelijke toegestane omschrijvingen van gevaarlijke goederen zijn:
“UN 1098 ALLYLALCOHOL, 6.1 (3), I ” of
“UN 1098 ALLYLALCOHOL, 6.1 (3), PG I”
De op een vervoersdocument vereiste informatie moet leesbaar zijn.
Hoewel in hoofdstuk 3.1 en in tabel A in hoofdstuk 3.2 hoofdletters worden gebruikt om de elementen aan te geven die in de juiste vervoersnaam moeten voorkomen en hoewel in dit hoofdstuk hoofdletters en kleine letters worden gebruikt om de in het vervoersdocument vereiste informatie aan te geven, is het gebruik van hoofdletters of van kleine letters voor het vermelden van de informatie in het vervoersdocument naar keuze.
De Wet vervoer gevaarlijke stoffenluidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 5
Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel
b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels.
Het Besluit vervoer gevaarlijke stoffenluidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 2
1. Overeenkomstig het ADR, het ADN, het RID dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, worden bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met daarbij aangewezen vervoermiddelen:
a. niet is toegestaan; of
b. is toegestaan mits daarbij gestelde regels in acht zijn genomen.
2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid kan aanvullende voorschriften bevatten.
De Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffenluidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 2
1. Bij deze regeling behoren de volgende bijlagen:
a. bijlage 1: voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren, zijnde de Nederlandse vertaling van het ADN en de daarvan deel uitmakende bijlagen;
(…)