ECLI:NL:RBROT:2023:6853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
10557694 / CV EXPL 23-17147
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een dwangbevel in het kader van de Wet Bpf 2000

In deze zaak heeft [eiseres01] een vordering ingesteld tot vernietiging van een dwangbevel dat door de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart aan haar is betekend. De achtergrond van de zaak betreft een factuur van € 8.943,38 die de Stichting eind januari 2023 aan [eiseres01] heeft gestuurd. [eiseres01] heeft aangegeven de factuur niet in één keer te kunnen betalen en heeft een betalingsregeling van € 500,00 per maand voorgesteld. De Stichting heeft dit aanbod aan haar bestuur voorgelegd, maar heeft vervolgens een aanmaning en later een dwangbevel aan [eiseres01] gestuurd. [eiseres01] is het niet eens met het dwangbevel en heeft verzet aangetekend, met het verzoek om het dwangbevel te vernietigen.

De kantonrechter heeft verstek verleend tegen de Stichting, die niet in de procedure is verschenen. De rechter heeft vastgesteld dat [eiseres01] ontvankelijk is in haar eis, maar heeft de vordering tot vernietiging van het dwangbevel afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van wanprestatie of tekortkoming van [eiseres01], omdat de Stichting niet akkoord is gegaan met de voorgestelde betalingsregeling. Bovendien heeft [eiseres01] niet aangetoond dat het dwangbevel niet aan de wettelijke vereisten voldoet. De kantonrechter heeft ook de argumenten van [eiseres01] over de buitengerechtelijke incassokosten en de btw niet gehonoreerd, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de eis van [eiseres01] afgewezen, wat betekent dat het dwangbevel in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10557694 / CV EXPL 23-17147
datum uitspraak: 21 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01] .,
gevestigd in [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. Geusebroek te Amsterdam,
tegen
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart,
statutair gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘de Stichting’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 23 mei 2023, zonder bijlagen.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
De Stichting heeft [eiseres01] eind januari 2023 een factuur ten bedrage van € 8.943,38 gestuurd. [eiseres01] heeft vervolgens contact opgenomen met de Stichting en medegedeeld dat zij de factuur niet in één keer kon betalen. Partijen hebben hierna overlegd over hoe [eiseres01] de factuur kon betalen. [eiseres01] heeft in februari 2023 aangeboden om € 500,00 per maand af te lossen op de factuur. De Stichting heeft [eiseres01] op 22 februari 2023 bericht dat zij het aanbod van [eiseres01] aan haar bestuur zou voorleggen. Vervolgens ontving [eiseres01] op 28 februari 2023 een aangetekend verstuurde aanmaning tot betaling van de achterstallige premies en heeft de Stichting op 24 april 2023 een dwangbevel aan [eiseres01] laten betekenen. [eiseres01] is het er niet mee eens dat de Stichting een dwangbevel aan haar heeft laten betekenen. Daarom eist zij in deze zaak dat haar verzet tegen het dwangbevel gegrond wordt verklaard en dat het dwangbevel “buiten effect wordt gesteld”. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [eiseres01] wil dat het dwangbevel wordt vernietigd.
De kantonrechter verleent verstek tegen [eiseres01] .
2.2.
Bij het uitbrengen van de dagvaarding zijn alle wettelijke termijnen en formaliteiten in acht genomen. Daarom verleent de kantonrechter verstek tegen de Stichting.
[eiseres01] is ontvankelijk in haar eis.
2.3.
Op grond van artikel 21 lid 5 van de Wet Bedrijfstakpensioenfondsen 2000 (‘Wet Bpf 2000’) kan de rechtspersoon tegen wie het dwangbevel is gericht gedurende dertig dagen na betekening in verzet komen bij de kantonrechter van het arrondissement waarin zij is gevestigd. Gebleken is dat aan deze voorwaarden is voldaan, zodat [eiseres01] ontvankelijk is in haar eis.
De eis van [eiseres01] wordt afgewezen.
2.4.
[eiseres01] legt aan haar eis ten grondslag dat er duidelijke afspraken en toezeggingen zijn gedaan en dat zij die nakomt. Daardoor is volgens [eiseres01] geen sprake van wanprestatie of enige tekortkoming. Bovendien maakt de Stichting, volgens [eiseres01] , misbruik van (proces)recht door onder de voormelde omstandigheden een dwangbevel aan [eiseres01] te betekenen.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat wat [eiseres01] heeft gesteld niet tot vernietiging van het dwangbevel kan leiden. Uit de eigen stellingen van [eiseres01] blijkt dat van tussen partijen gemaakte afspraken (nog) geen sprake is. [eiseres01] heeft weliswaar een aanbod voor een betalingsregeling gedaan, maar daar is de Stichting (kennelijk) niet mee akkoord gegaan. [eiseres01] doet verder geen beroep op de nietigheid van het dwangbevel, terwijl [eiseres01] ook niet stelt dat niet aan de vereisten van artikel 21 lid 1 Wet Bpf 2000 is voldaan. In dat artikel staat dat de Stichting - indien een bijdrage na aanmaning per aangetekende brief niet of niet geheel binnen dertig dagen wordt voldaan - de premie, wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boete en de aanmaningskosten kan invorderen bij dwangbevel. Aan deze vereisten voor het uitvaardigen van een dwangbevel is naar het oordeel van de kantonrechter overigens voldaan. Waarom de Stichting desondanks misbruik van (proces)recht zou maken door op rechtsgeldige wijze een dwangbevel aan [eiseres01] te laten betekenen, heeft [eiseres01] niet gesteld. De eis van [eiseres01] om het dwangbevel te vernietigen, wordt dan ook afgewezen.
2.6.
[eiseres01] stelt verder dat de door de Stichting in rekening gebrachte vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van in totaal € 1.871,33 onredelijk hoog is en moet worden afgewezen. [eiseres01] stelt echter niet waarom de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten onredelijk hoog zou zijn. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om de in rekening gebrachte vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te matigen.
2.7.
[eiseres01] stelt ook dat de Stichting geen btw-nummer heeft en dat het daarom onterecht is dat [eiseres01] de btw over de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan de Stichting zou moeten vergoeden. De kantonrechter kan op geen enkele manier controleren of er btw door de Stichting in rekening is gebracht en, zo ja, hoeveel en ook niet waarom de Stichting heeft gemeend dit te mogen doen. [eiseres01] heeft het door de Stichting aan haar betekende dwangbevel namelijk niet in het geding gebracht. Dat had [eiseres01] naar het oordeel van de kantonrechter wel moeten doen om dit gedeelte van haar eis te onderbouwen. Dat hij dit niet heeft gedaan, leidt ertoe dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om het dwangbevel voor wat betreft de btw over de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te vernietigen.
2.8.
Tot slot heeft [eiseres01] aan haar verzoek aan de Stichting om te bewijzen dat [eiseres01] onder de werkingssfeer van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart valt geen juridische consequentie ten aanzien van onderhavige zaak aan verbonden. De kantonrechter hoeft hier dus ook geen oordeel over te geven.
De conclusie.
2.9.
De conclusie luidt dat de eis van [eiseres01] wordt afgewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
38671