4.2.1.Standpunt verdediging
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de door de politie aangetroffen en in beslag genomen tabak een accijnsgoed, als bedoeld in de Wet op de accijns, is.
De politie heeft de tabak die in de loods aan de [adres02] in Capelle aan den IJssel is aangetroffen, verdeeld in ‘grove’ en ‘fijne’ tabak. Van de grove tabak heeft het Douane Laboratorium vastgesteld dat de tabak zonder verdere behandeling niet rookbaar is. De grove tabak kan daarom niet worden gekwalificeerd als een accijnsgoed.
Verder is op grond van het dossier niet vast te stellen welk deel van de tabak wel en welk deel geen accijnsgoed is. Niet alle dozen met tabak zijn onderzocht, zodat niet uit te sluiten is dat slechts een deel van de tabak een accijnsgoed is.
De verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.2.2.Beoordeling
Inleiding
Op grond van de inhoud van de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 december 2017 heeft de politie in de loods aan de [adres02] in Capelle aan den IJssel een tabaksverwerkingsfabriek aangetroffen. In de loods waren verschillende machines, zoals snijmachines en verpakkingsmachines, weegschalen en dozen met lege verpakkingen voor shag met een vals merk erop aanwezig. Verder heeft de politie 27 dozen met in totaal 3000 kilo tabak aangetroffen en een doos waarin met tabak gevulde shagverpakkingen met een vals merk zaten. De politie heeft de tabak in de dozen op het oog onderverdeeld in ‘grove’ en ‘fijne’ tabak. Van beide soorten is een monster genomen en ook is een monster genomen van de tabak uit een gevulde shagverpakking. Het Douane Laboratorium heeft de drie monsters onderzocht. Zijn conclusies luidden als volgt:
- het monster van de grove tabak betreft stukken (gedeeltelijk) gestripte bladeren tabak, die door de aanwezigheid van glycerine en propaandiol is bevochtigd. Het product bestaat uit gecontroleerd bevochtigde tabak en is zonder verdere behandeling niet rookbaar. Na versnijden van het monster, is de tabak wel rookbaar met behulp van een rookmachine;
- de monsters van de fijne tabak en uit het pakje shag bestaan uit bruin, gedroogd, plantaardig materiaal met tabaksgeur. Voor beide monsters geldt dat de aanwezigheid van 1,2-propaandiol erop duidt dat de tabak gecontroleerd bevochtigd is. De tabak kan worden aangemerkt als rooktabak.
Juridisch kader
Op grond van de artikelen 1, 5 en 29 van de Wet op de accijns wordt accijns geheven op tabaksproducten – waaronder tot verbruik bereide tabak in de vorm van sigaren, sigaretten en rooktabak wordt verstaan – en is het niet toegestaan een accijnsgoed voorhanden te hebben dat niet overeenkomstig de bepalingen van die wet in de heffing is betrokken.
Dat de bemonsterde ‘fijne’ tabak rooktabak, en dus een accijnsgoed in de zin van de Wet op de accijns is staat niet ter discussie.
Wel moet de vraag worden beantwoord of de door de politie aangetroffen ‘grove’ tabak rooktabak en dus een accijnsgoed, als bedoeld in de Wet op de accijns, is. Voor de beoordeling van deze vraag, is de volgende regelgeving relevant.
Op 1 januari 2011 is de Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van de Europese Unie (hierna: ‘de Richtlijn’) in werking getreden (en vervolgens in de Wet op de accijns geïmplementeerd). In de Richtlijn zijn algemene beginselen vastgesteld voor de harmonisatie van de structuur en de tarieven van de accijns die de lidstaten op tabaksfabricaten (oftewel tabaksproducten) heffen. Verder zijn in de Richtlijn definities vastgesteld van sigaretten, sigaren, cigarillo’s en andere vormen van rooktabak in het kader van een uniforme en billijke belastingheffing door de lidstaten.
In artikel 5 van de Richtlijn is de definitie van rooktabak gegeven. Volgens het eerste lid van dat artikel wordt daaronder verstaan tabak die is ‘gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot flakes geperste tabak, die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt’.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest van 6 april 2017 (ECLI:EU:C:2017:277) overwogen dat artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat gedroogde, platte, onregelmatige, gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren die een primaire droging hebben ondergaan en gecontroleerd zijn bevochtigd, die glycerinesporen bevatten en die na gewone voorbereiding (malen of met de hand versnijden) geschikt zijn om te worden gerookt, onder het begrip ‘rooktabak’ in de zin van die bepaling vallen.
Verdere beoordeling
De uitleg door het Hof van Justitie brengt in deze zaak mee dat ook de ‘grove’ tabak als rooktabak kan worden aangemerkt, nu het Douane Laboratorium heeft vastgesteld dat deze tabak na versnijding (en dus zonder verdere industriële verwerking) rookbaar is. Het verweer wordt verworpen.
Ook het verweer dat een deel van de tabak mogelijk geen accijnsgoed is, omdat niet alle dozen met tabak zijn onderzocht, wordt verworpen. Nu niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden is dat de genomen monsters niet representatief zijn, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat een deel van de tabak in de loods geen rooktabak en dus geen accijnsgoed zou zijn.
De rechtbank concludeert dan ook dat over alle tabak in de loods accijns had moeten worden betaald.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
4.2.4.Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte01] het initiatief heeft genomen om een illegale tabakverwerkings- fabriek in de loods aan de [adres02] in Capelle aan den IJssel op te zetten. Ter uitvoering van dit gezamenlijke plan heeft de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] de onveraccijnsde tabak en het vervoer van die tabak naar de loods geregeld en gezorgd voor vervoer naar de loods voor vijf Bosnische mannen, die in de tabakverwerkingsfabriek werkten. Hun werkzaamheden bestonden onder andere uit het snijden van de tabak en de tabak in verpakkingen voor shag met daarop een vals merk doen. Ook de verdachte is in de loods geweest. Zijn DNA is aangetroffen op de plakzijde van een stuk tape, dat op een beveiligingscamera in de loods zat, kennelijk om te voorkomen dat de illegale praktijken die in de loods plaatsvonden op beeld vastgelegd werden.
Gezien de bewuste nauwe samenwerking tussen de verdachten en de substantiële rol die de verdachte had bij de verweten feiten, kan hij als medepleger worden aangemerkt.
Het verweer wordt verworpen.