ECLI:NL:RBROT:2023:6863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
83-239182-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale tabaksverwerkingsfabriek en bezit van merkvervalste goederen

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1974, die betrokken was bij een illegale tabaksverwerkingsfabriek. De verdachte had in de periode van 10 tot 12 december 2017 in Capelle aan den IJssel een grote partij accijnsgoederen, namelijk 3000 kilogram rooktabak, voorhanden gehad zonder dat hier accijns over was betaald. Daarnaast was de verdachte in het bezit van merkvervalste goederen en twee stroomstootwapens. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger van de feiten kan worden aangemerkt, gezien zijn actieve rol in het opzetten van de illegale fabriek en het organiseren van de werkzaamheden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waaronder de verstoring van de reguliere tabaksmarkt en de schade aan de publieke kas door het niet betalen van accijns. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank verklaarde ook de in beslag genomen goederen verbeurd, met uitzondering van een klein geldbedrag dat aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-239182-20
Datum uitspraak: 23 mei 2023
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1974,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 4 en 9 mei 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.E.J. Backer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen papieren, die worden vermeld op de beslaglijst van 29 maart 2023.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
Ten aanzien van feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de door de politie aangetroffen en in beslag genomen tabak een accijnsgoed, als bedoeld in de Wet op de accijns, is.
De politie heeft de tabak die in de loods aan de [adres02] in Capelle aan den IJssel is aangetroffen, verdeeld in ‘grove’ en ‘fijne’ tabak. Van de grove tabak heeft het Douane Laboratorium vastgesteld dat de tabak zonder verdere behandeling niet rookbaar is. De grove tabak kan daarom niet worden gekwalificeerd als een accijnsgoed.
Verder is op grond van het dossier niet vast te stellen welk deel van de tabak wel en welk deel geen accijnsgoed is. Niet alle dozen met tabak zijn onderzocht, zodat niet uit te sluiten is dat slechts een deel van de tabak een accijnsgoed is.
De verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
Inleiding
Op grond van de inhoud van de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 december 2017 heeft de politie in de loods aan de [adres02] in Capelle aan den IJssel een tabaksverwerkingsfabriek aangetroffen. In de loods waren verschillende machines, zoals snijmachines en verpakkingsmachines, weegschalen en dozen met lege verpakkingen voor shag met een vals merk erop aanwezig. Verder heeft de politie 27 dozen met in totaal 3000 kilo tabak aangetroffen en een doos waarin met tabak gevulde shagverpakkingen met een vals merk zaten. De politie heeft de tabak in de dozen op het oog onderverdeeld in ‘grove’ en ‘fijne’ tabak. Van beide soorten is een monster genomen en ook is een monster genomen van de tabak uit een gevulde shagverpakking. Het Douane Laboratorium heeft de drie monsters onderzocht. Zijn conclusies luidden als volgt:
- het monster van de grove tabak betreft stukken (gedeeltelijk) gestripte bladeren tabak, die door de aanwezigheid van glycerine en propaandiol is bevochtigd. Het product bestaat uit gecontroleerd bevochtigde tabak en is zonder verdere behandeling niet rookbaar. Na versnijden van het monster, is de tabak wel rookbaar met behulp van een rookmachine;
- de monsters van de fijne tabak en uit het pakje shag bestaan uit bruin, gedroogd, plantaardig materiaal met tabaksgeur. Voor beide monsters geldt dat de aanwezigheid van 1,2-propaandiol erop duidt dat de tabak gecontroleerd bevochtigd is. De tabak kan worden aangemerkt als rooktabak.
Juridisch kader
Op grond van de artikelen 1, 5 en 29 van de Wet op de accijns wordt accijns geheven op tabaksproducten – waaronder tot verbruik bereide tabak in de vorm van sigaren, sigaretten en rooktabak wordt verstaan – en is het niet toegestaan een accijnsgoed voorhanden te hebben dat niet overeenkomstig de bepalingen van die wet in de heffing is betrokken.
Dat de bemonsterde ‘fijne’ tabak rooktabak, en dus een accijnsgoed in de zin van de Wet op de accijns is staat niet ter discussie.
Wel moet de vraag worden beantwoord of de door de politie aangetroffen ‘grove’ tabak rooktabak en dus een accijnsgoed, als bedoeld in de Wet op de accijns, is. Voor de beoordeling van deze vraag, is de volgende regelgeving relevant.
Op 1 januari 2011 is de Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van de Europese Unie (hierna: ‘de Richtlijn’) in werking getreden (en vervolgens in de Wet op de accijns geïmplementeerd). In de Richtlijn zijn algemene beginselen vastgesteld voor de harmonisatie van de structuur en de tarieven van de accijns die de lidstaten op tabaksfabricaten (oftewel tabaksproducten) heffen. Verder zijn in de Richtlijn definities vastgesteld van sigaretten, sigaren, cigarillo’s en andere vormen van rooktabak in het kader van een uniforme en billijke belastingheffing door de lidstaten.
In artikel 5 van de Richtlijn is de definitie van rooktabak gegeven. Volgens het eerste lid van dat artikel wordt daaronder verstaan tabak die is ‘gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot flakes geperste tabak, die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt’.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest van 6 april 2017 (ECLI:EU:C:2017:277) overwogen dat artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat gedroogde, platte, onregelmatige, gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren die een primaire droging hebben ondergaan en gecontroleerd zijn bevochtigd, die glycerinesporen bevatten en die na gewone voorbereiding (malen of met de hand versnijden) geschikt zijn om te worden gerookt, onder het begrip ‘rooktabak’ in de zin van die bepaling vallen.
Verdere beoordeling
De uitleg door het Hof van Justitie brengt in deze zaak mee dat ook de ‘grove’ tabak als rooktabak kan worden aangemerkt, nu het Douane Laboratorium heeft vastgesteld dat deze tabak na versnijding (en dus zonder verdere industriële verwerking) rookbaar is. Het verweer wordt verworpen.
Ook het verweer dat een deel van de tabak mogelijk geen accijnsgoed is, omdat niet alle dozen met tabak zijn onderzocht, wordt verworpen. Nu niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden is dat de genomen monsters niet representatief zijn, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat een deel van de tabak in de loods geen rooktabak en dus geen accijnsgoed zou zijn.
De rechtbank concludeert dan ook dat over alle tabak in de loods accijns had moeten worden betaald.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
4.2.3.
Standpunt verdediging
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de verdachte als medepleger van de ten laste gelegde feiten te kunnen aanmerken. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging moet daarom vrijspraak volgen.
4.2.4.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte01] het initiatief heeft genomen om een illegale tabakverwerkings- fabriek in de loods aan de [adres02] in Capelle aan den IJssel op te zetten. Ter uitvoering van dit gezamenlijke plan heeft de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] de onveraccijnsde tabak en het vervoer van die tabak naar de loods geregeld en gezorgd voor vervoer naar de loods voor vijf Bosnische mannen, die in de tabakverwerkingsfabriek werkten. Hun werkzaamheden bestonden onder andere uit het snijden van de tabak en de tabak in verpakkingen voor shag met daarop een vals merk doen. Ook de verdachte is in de loods geweest. Zijn DNA is aangetroffen op de plakzijde van een stuk tape, dat op een beveiligingscamera in de loods zat, kennelijk om te voorkomen dat de illegale praktijken die in de loods plaatsvonden op beeld vastgelegd werden.
Gezien de bewuste nauwe samenwerking tussen de verdachten en de substantiële rol die de verdachte had bij de verweten feiten, kan hij als medepleger worden aangemerkt.
Het verweer wordt verworpen.
4.2.5.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij in de periode van 10 december 2017 tot en met 12 december 2017
te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een accijnsgoed, te weten 3000 kilogram tot verbruik bereide tabak,
voorhanden heeft gehad, dat niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing is betrokken;
2.
hij in de periode van 10 december 2017 tot en met 12 december 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
b. waren, die valselijk zijn voorzien van het merk waarop een ander recht heeft, ente weten handelshoeveelheden verpakkingen (met daarin voor gebruik klaargemaakte shag en/of tabak) met opschrift ‘Golden Virginia’, zijnde een merk waarop een ander recht heeft, in voorraad heeft gehad;
3.
hij in de periode van 10 november 2017 tot en met 6 februari 2018 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen, te weten hij, verdachte en [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- een accijnsgoed (te weten: tot verbruik bereide rooktabak) voorhanden hebben die niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing wa
sbetrokken (art. 5 lid 1 onder b juncto art. 97 Wet op de Accijns) en- het in voorraad hebben van waren, die zelf valselijk zijn voorzien van het merk waarop een ander recht heeft; (artikel 337 Wetboek van Strafrecht);
4.
hij op 6 februari 2018 te Rotterdam een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een stroomstootwapen van het merk K++ Security en- een stroomstootwapen van het merk Police 5000v, model flashlight,
beide zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5, lid 1, sub b, van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
2.
medeplegen van het opzettelijk in voorraad hebben van waren, die valselijk zijn voorzien van het merk waarop een ander recht heeft;
3.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in georganiseerd verband een grote partij accijnsgoederen (3000 kilo rooktabak) voorhanden gehad, terwijl die buiten het systeem van de heffing van accijns werden gehouden.
Het illegaal voorhanden hebben van rooktabak verstoort de reguliere markt voor tabakswaren en schaadt de publieke kas. Het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten levert immers oneerlijke concurrentie op ten opzichte van bedrijven die wel voldoen aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen en betekent een fiscaal nadeel voor de Staat, omdat over die tabak ten onrechte geen accijns is afgedragen.
Daarnaast heeft dit handelen negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse overheid. De overheid ontmoedigt, met het oog op de volksgezondheid, actief de consumptie van tabak. Deze ontmoediging wordt mede nagestreefd door middel van accijnsheffingen. Met illegale tabaksfabrieken wordt dit beleid ondermijnd.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van een grote hoeveelheid merkvervalste goederen. De verdachte heeft de rooktabak laten verpakken in niet originele shagverpakkingen met daarop een merknaam. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het merkenrecht van het desbetreffende bedrijf.
Ook was de verdachte in het bezit van twee stroomstootwapens. Dit zijn voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt en pijn kan worden toegebracht.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten, verdachtes rol als initiatiefnemer van de illegale tabakverwerkingsfabriek en het door de Nederlandse Staat geleden financiële nadeel, dat wordt geschat op ruim € 386.000,-, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 6 februari 2018 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
In deze zaak zijn op verzoek van de verdediging vijf getuigen door de rechter-commissaris in Bosnië gehoord. Daarnaast is het de rechtbank ambtshalve bekend dat de afdoening van zaken als de onderhavige (concreet: omvangrijke fraudezaken met verdachten die zich niet [langer] in voorlopige hechtenis bevinden) door de Covid-pandemie in de jaren 2020-21 veelal jarenlange vertraging heeft opgelopen. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden.
Tussen de datum van inverzekeringstelling van de verdachte en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim vijf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim drie jaar. Nu deze overschrijding niet voor het volle pond op het conto van de gerechtelijke autoriteiten kan worden geschreven, dient dit deels te worden gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 24 maanden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, zoals de officier van justitie heeft geëist, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen papieren, die worden vermeld op de beslaglijst van 29 maart 2023, verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen laptop en mobiele telefoons, op de beslaglijst vermeld onder de nummers 1 tot en met 6, en papieren, op de beslaglijst vermeld onder de nummers 7 tot en met 22, zullen worden verbeurdverklaard. De bewezen feiten zijn met betrekking tot deze voorwerpen begaan.
Het in beslag genomen geldbedrag van € 360,-, nummers 25 op de beslaglijst, behoort aan de verdachte toe. Niet gebleken is dat dit geldbedrag enig verband houdt met de bewezen verklaarde feiten. Daarom zal ten aanzien van dit geldbedrag een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 140 en 337 van het Wetboek van Strafrecht, 5 en 97 van de Wet op de accijns en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2 en 3 de voorwerpen vermeld onder de nummers 1 tot en met 22;
- gelast de teruggave aan de verdachte van het bedrag van € 360,-, vermeld onder nummer 25.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. C. Vogtschmidt en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 mei 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 10 december 2017 tot en met 12 december 2017
te Capelle aan den IJssel, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk
één (of meer) accijnsgoed(eren),
te weten (ongeveer) 3000 kilogram tot verbruik bereide tabak en/of (een) (grote
hoeveelheid) sigaret(ten),
voorhanden heeft/hebben gehad,
dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing
is/zijn betrokken;
2.
hij
op één (of meer) tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 10 december 2017 tot en met 12 december 2017
te Capelle aan den IJssel, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam
van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, en/of
c. waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde
plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, zijn voorzien, en/of
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of
een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is
nagebootst, en/of
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een
tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmede slechts
ondergeschikte verschillen vertonen,
te weten één of meer (handelshoeveelheden) verpakking(en) (met daarin voor
gebruik klaar gemaakte shag en/of tabak) met opschrift ‘Golden Virginia’, zijnde
een merk waarop (een) ander(en) recht heeft/hebben
heeft ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd, verkocht, te koop heeft aangeboden,
afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad gehad;
3.
hij
in of omstreeks de periode van 10 november 2017 tot en met 6 februari 2018
te Rotterdam en/of ’s-Gravenhage en/of Capelle aan den IJssel en/of
Oud-Beijerland, althans (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van meerdere
natuurlijke personen en/of rechtspersonen,
te weten hij, verdachte en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- accijnsgoederen (te weten: tot verbruik bereide (rook)tabak) voorhanden hebben
die niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken (art. 5
lid 1 onder b juncto art. 97 Wet op de Accijns); en/of
- het invoeren en/of doorvoeren en/of uitvoeren en/of verkopen en/of te koop
aanbieden en/of afleveren en/of uitdelen en/of in voorraad hebben valse, vervalste
of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of van waren, die zelf of op hun
verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het
merk waarop een ander recht heeft, en/of van waren, waarop of op de verpakking
waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht
heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst; (artikel 337 Wetboek
van Strafrecht);
4.
hij
op of omstreeks 6 februari 2018
te Rotterdam en/of (elders) in Nederland
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie,
te weten:
- een stroomstootwapen van het merk K++ Security en/of
- een stroomstootwapen van het merk Police 5000v, model flashlight,
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos
konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad.