ECLI:NL:RBROT:2023:6866

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/655380 / KG ZA 23-265
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over omgangsregeling en informatieplicht bij overlijden van dementerende moeder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door eiseressen, die familieleden zijn van [persoon A], een dementerende vrouw. De eiseressen vorderen dat gedaagden, ook familieleden, worden verplicht om zich te houden aan een eerder vastgestelde omgangsregeling en hen tijdig te informeren over het overlijden van [persoon A]. De rechtbank heeft op 29 juni 2023 uitspraak gedaan na een mondelinge behandeling op 15 juni 2023. Tijdens deze behandeling zijn de gedaagden sub 2 en sub 3 niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De rechtbank oordeelt dat er een spoedeisend belang is voor de eiseressen, aangezien de omgangsregeling niet wordt nagekomen en er vrees bestaat dat zij niet op de hoogte worden gesteld van het overlijden van [persoon A]. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseressen voor wat betreft de omgangsregeling toegewezen, maar de vorderingen met betrekking tot de informatieplicht en het afscheid nemen zijn afgewezen. De rechtbank heeft gedaagden veroordeeld tot het betalen van dwangsommen bij niet-nakoming van de omgangsregeling en de informatieplicht. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familiezaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/655380 / KG ZA 23-265
Vonnis in kort geding van 29 juni 2023
in de zaak van

1.[naam eiseres 1] , hierna: [voornaam eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
2.
[naam eiseres 2], hierna: [voornaam eiseres 2] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
3.
[naam eiseres 3], hierna: [voornaam eiseres 3] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
4.
[naam eiseres 4], hierna: [voornaam eiseres 4] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. A.G. Ouwejan te Utrecht,
hierna samen te noemen: eiseressen,
tegen

1.[naam gedaagde 1] , hierna: [voornaam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde
2.
[naam gedaagde 2], hierna: [voornaam gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[naam gedaagde 3], hierna: [voornaam gedaagde 3] ,
wonende te [woonplaats 3] , [land] ,
4.
[naam gedaagde 4], hierna: [voornaam gedaagde 4] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde
5.
[naam gedaagde 5], hierna: [voornaam gedaagde 5] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. H.K. Jap A Joe
6.
[naam gedaagde 6], hierna: [voornaam gedaagde 6] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde
hierna samen te noemen: gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 4 april 2023;
  • het bericht met aanvullende producties van eiseressen van 12 juni 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 15 juni 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3, bijgestaan door hun advocaat mr. Stut;
  • eiseres sub 4, bijgestaan door haar advocaat mr. Ouwejan;
  • gedaagden sub 1, sub 4 en sub 6, bijgestaan door hun advocaat mr. G.M.H. Vriesde;
  • gedaagde sub 5, bijgestaan door zijn advocaat mr. Jap A Joe.
Gedaagden sub 2 en sub 3 zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Verstek is verleend. Op grond van artikel 140 Rv geldt dit vonnis ook jegens hen als op tegenspraak gewezen.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van gedaagden sub 1, sub 4 en sub 6 en door de advocaat van gedaagde sub 5 een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[persoon A] (hierna: [persoon A] ) is geboren op
[geboortedatum] 1931 te [geboorteplaats] , [geboorteland] . [persoon A] is de moeder van eiseressen
sub 1, sub 2 en sub 4, de moeder van gedaagden sub 1, sub 2, sub 3, sub 4, sub 5 en sub 6 en de grootmoeder van eiseres sub 3.
2.2.
[persoon A] is in een vergevorderd stadium van dementie.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [persoon A] onder bewind gesteld vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van Beschermingsbewindkantoor Nederland B.V. tot bewindvoerder.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020, welke beschikking in hoger beroep bij beschikking van de meervoudige kamer van het gerechtshof Den Haag van 14 april 2021 is bekrachtigd, is een mentorschap ingesteld ten behoeve van [persoon A] , met benoeming van Stichting Veritas Vertegenwoordiging tot mentor. De mentor heeft bij de kantonrechter gevraagd om ontslag.
2.5.
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 juni 2022 tussen [voornaam eiseres 1] , [voornaam eiseres 2] , [voornaam eiseres 3] , [voornaam eiseres 4] als eiseressen, en [voornaam gedaagde 1] , [voornaam gedaagde 2] , [voornaam gedaagde 3] , [voornaam gedaagde 4] , [voornaam gedaagde 5] , [voornaam gedaagde 6] , [naam gedaagde 7] en de mentor als gedaagden een omgangsregeling vastgesteld tussen eiseressen en [persoon A] als volgt:
- iedere maand wordt één keer een omgangsmoment gehouden van twee uur lang,
- daarbij kunnen aan de zijde van eiseressen maximaal twee personen tegelijk (wie dat zijn moet door hen in onderling overleg worden bepaald) de omgang met [persoon A] hebben,
- de mentor is gelast om in iedere kalendermaand de plaats en het tijdstip van het hiervoor bedoelde omgangsmoment te bepalen, en deze plaats en dit tijdstip tijdig (bij voorkeur minimaal een week van tevoren) aan eiseressen en de gedaagde kinderen (met uitzondering van [naam gedaagde 7] ) aan te kondigen; de mentor zal voorts de aanwijzingen aan de eiseressen en de gedaagde kinderen kunnen geven die zij dienstig acht om de omgang goed te laten verlopen en eiseressen en de gedaagde kinderen dienen deze aanwijzingen nauwgezet op te volgen,
- de gedaagde kinderen (met uitzondering van [naam gedaagde 7] ) zijn gelast om tijdens en rondom het hiervoor bedoelde omgangsmoment uit de buurt te blijven van [persoon A] en van de eiseressen die [persoon A] bezoeken, op straffe van een dwangsom van € 250,- per kind per keer, met een maximum van € 5.000,- per kind.
2.6.
Eiseressen en de mentor hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 8 juni 2022. Deze procedure loopt.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen:
I. gedaagden te veroordelen althans te gebieden om tijdens en rondom de door de mentor van [persoon A] bepaalde omgangsmomenten tussen eiseressen en [persoon A] uit de buurt te blijven van [persoon A] en van eiseressen die [persoon A] op dat moment bezoeken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per persoon per keer;
II. gedaagden te veroordelen althans te gebieden om binnen 12 uur na het tijdstip van overlijden van [persoon A] eiseressen van de datum en tijdstip van het overlijden van [persoon A] op de hoogte te (laten) stellen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per elke hele dag dat gedaagden deze veroordeling althans dit gebod niet nakomen;
III. gedaagden te veroordelen althans te gebieden om binnen 24 uur na het tijdstip van overlijden van [persoon A] eiseressen in kennis te (laten) stellen van de plaats en het adres waar eiseressen afscheid kunnen nemen van [persoon A] alsmede van de plaats en datum van de begrafenis althans uitvaart van [persoon A] en, in geval van repatriëring naar het buitenland, de plaats, datum en vluchtgegevens, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per elke hele dag dat gedaagden deze veroordeling althans dit gebod niet nakomen;
IV. gedaagden te veroordelen althans te gebieden om eiseressen op de tweede dag en de vierde dag na het overlijden van [persoon A] tussen 14:00 uur en 15:00 uur, zonder aanwezigheid van gedaagden, andere familie of anderen, afscheid te laten nemen van [persoon A] , op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per elke hele dag dat gedaagden deze veroordeling althans dit gebod niet nakomen;
V. gedaagden te veroordelen althans te gebieden toe te staan dat eiseressen en hun familieleden aanwezig zijn bij de begrafenis althans uitvaart van [persoon A] , op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per elke hele dag dat gedaagden deze veroordeling althans dit gebod niet nakomen;
VI. eiseressen te machtigen om de hulp van de sterke arm in te schakelen wanneer zij op welke wijze dan ook worden gehinderd in de mogelijkheid om afscheid te nemen, zoals onder Ⅳ. en Ⅴ. gevorderd;
VII. gedaagden te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met bepaling dat wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskosten.
3.2.
De verschenen gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vordering Ⅰ

Spoedeisend belang
4.1.
Gedaagden betwisten dat eiseressen een spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Gedaagden hebben aan hun stelling ten grondslag gelegd dat eiseressen hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van 8 juni 2022. De mondelinge behandeling heeft inmiddels plaatsgevonden en begin juli 2023 wordt de uitspraak van het Gerechtshof verwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In een kort geding is vereist dat er voldoende spoedeisend belang bestaat, in die zin dat de eisende partij belang heeft bij een voorziening. Op dit moment wordt de omgangsregeling tussen eiseressen en [persoon A] zoals vastgesteld in het vonnis van 8 juni 2022 niet nagekomen. Het spoedeisend belang van eiseressen is daarmee gegeven. Dat partijen in afwachting zijn van een uitspraak van het Gerechtshof maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter zal derhalve overgaan tot de materiële beoordeling van het gevorderde.
4.3.
Uit de overlegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt het volgende. De omgangsregeling tussen eiseressen en [persoon A] , zoals vastgesteld in het vonnis van 8 juni 2022, is naderhand op verzoek van eiseressen door de mentor van [persoon A] uitgebreid. De mentor heeft ermee ingestemd dat tijdens de bezoekmomenten niet twee maar vier personen aanwezig zijn. Daarnaast blijkt uit het schrijven van de mentor van 14 maart 2023 dat zij geen bezwaar heeft tegen de voorgestelde uitbreiding van de omgang naar twee keer per maand zolang deze bezoekmomenten onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden. Verder heeft de mentor laten weten dat zij niet langer de bezoekmomenten zelf zal begeleiden, maar dat daarvoor ZorgMies is ingeschakeld. Gebleken is dat gedaagden geen medewerking hebben verleend aan de door de mentor bepaalde uitbreiding van de omgangsregeling van eiseressen met [persoon A] door de woning van [persoon A] niet te verlaten en eiseressen en de medewerkster van ZorgMies niet toe te laten tot de woning van [persoon A] . Nadien heeft de mentor het bericht namens ZorgMies ontvangen dat zij niet langer de bezoekmomenten wenst te begeleiden. Dit heeft er mede toe geleid dat de mentor een ontslagverzoek bij de rechtbank heeft ingediend. Hier is nog niet op beslist. Het laatste omgangsmoment tussen eiseressen en [persoon A] dateert van 24 april 2023.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De rechtbank heeft in het vonnis van 8 juni 2022 ten aanzien van de invulling van de omgangsregeling in rechtsoverweging 4.16 overwogen:
“De mentor is, binnen de uitoefening van haar wettelijke taken ten behoeve van Oma, de baas. Niet de gedaagde kinderen maar de mentor heeft het daarbij voor het zeggen. De mentor is dus ook de baas als het gaat om de vraag hoe en met wie Oma omgang heeft en wie daarbij aanwezig mogen zijn. Dat valt zoals gezegd onder de verzorgingstaak die mentor wettelijk heeft. De mentor heeft het recht om gedaagden weg te sturen uit de woning van Oma tijdens de omgang tussen eisers en Oma. Het verdient aanbeveling dat de mentor ofwel zelf, ofwel door inschakeling van een vertrouwenspersoon, zoveel mogelijk erop toe zal zien dat eisers en de gedaagde kinderen elkaar niet kunnen tegenkomen gedurende het bezoek van eisers.”
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit dit vonnis van 8 juni 2022 dat er ruimte is voor de mentor om de omgangsregeling uit te breiden, zowel voor wat betreft het aantal personen als voor de frequentie van de bezoekmomenten. Gedaagden moeten daarom – tot het Gerechtshof anders bepaalt – meewerken aan de reguliere omgangsregeling én de uitbreiding van de omgangsregeling zoals door de mentor is bepaald, waarbij de bezoekmomenten al dan niet worden begeleid. Dat begeleiding verplicht of noodzakelijk is voor [persoon A] , valt uit het vonnis of het schrijven van de mentor van 14 maart 2023 niet af te leiden. Het voorgaande betekent dat de vordering onder Ⅰ wordt toegewezen.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet reden om een dwangsom te verbinden aan de nakoming van de omgangsregeling, omdat is gebleken dat de omgangsregeling niet wordt nagekomen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het navolgende omschreven.
Vordering Ⅱ
Spoedeisend belang
4.6.
Gedaagden betwisten dat eiseressen een spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Gedaagden hebben aan hun stelling ten grondslag gelegd dat de hoge leeftijd van [persoon A] geen reden is om aan te nemen dat zij binnenkort zal overlijden. Bovendien maakt deze vordering deel uit van het door eiseressen ingestelde hoger beroep, waarvan de mondelinge behandeling inmiddels heeft plaatsgevonden en begin juli 2023 de uitspraak van het Gerechtshof wordt verwacht.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In een kort geding is vereist dat er voldoende spoedeisend belang bestaat, in die zin dat de eisende partij belang heeft bij een voorziening. [persoon A] is op hoge leeftijd en dementerend. Het spoedeisend belang van eiseressen bij deze vordering is daarmee gegeven. Dat partijen in afwachting zijn van een uitspraak van het Gerechtshof maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter zal derhalve overgaan tot de materiële beoordeling van het gevorderde.
4.8.
Uit de overlegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt het volgende. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat gedaagden hen niet informeren over [persoon A] . Zo waren eiseressen bijvoorbeeld niet op de hoogte dat [persoon A] tijdelijk niet meer naar de dagbesteding ging.
Eiseressen hebben daardoor niet het vertrouwen dat zij door gedaagden zullen worden geïnformeerd als [persoon A] komt te overlijden. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat zij geen informatie hebben achtergehouden en dat juist eiseressen de mentor hebben voorzien van onjuiste informatie over [persoon A] . Gedaagden menen dat ten onrechte de vrees bestaat dat zij eiseressen niet op de hoogte zullen stellen van het overlijden van [persoon A] . Tijdens de mondelinge behandeling is namens gedaagden verklaard dat zij het fatsoen hebben om eiseressen te informeren als [persoon A] komt te overlijden.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De correspondentie van de mentor geeft in elk geval de indruk dat de mentor niet steeds volledig wordt geïnformeerd door gedaagden. Zo schrijft de mentor in haar schrijven van 6 februari 2023 dat gedaagden, zonder vooraf de mentor daarover te informeren, de beslissing hebben genomen voor [persoon A] om van huisarts te wisselen en de nieuwe huisarts niet te informeren over het mentorschap. Daarnaast schrijft de mentor in haar schrijven van 14 maart 2023 dat zij gedaagden heeft verzocht om wekelijks te rapporteren over de door hen uitgevoerde zorg voor [persoon A] , maar dat gedaagden dit hebben nagelaten. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de vrees van eiseressen, dat gedaagden hen niet op de hoogte zullen stellen als [persoon A] komt te overlijden, gerechtvaardigd is. Dit maakt dat eiseressen belang hebben bij een voorziening. Het voorgaande betekent dat de vordering onder Ⅱ wordt toegewezen.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet reden om hieraan een dwangsom te verbinden omdat niet is uitgesloten dat gedaagden zich zonder de prikkel van een dwangsom hieraan zullen houden. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het navolgende omschreven.
Vorderingen Ⅲ, Ⅳ, Ⅴ en Ⅵ
4.11.
Eiseressen leggen aan deze vorderingen ten grondslag dat zij persoonlijk afscheid van [persoon A] willen nemen. Zij hebben gegronde vrees dat gedaagden hen niet zullen informeren over het overlijden en dat zij niet zullen worden geïnformeerd over de uitvaart althans repatriëring naar Suriname. Zij achten het zeer waarschijnlijk dat de uitvaart zal worden geregeld door gedaagden. Gedaagden houden eiseressen tot nu toe overal buiten. Het is onrechtmatig om hen buiten het afscheid nemen en de uitvaart te houden. Op grond van artikel 8 van het EVRM hebben eiseressen er recht op persoonlijk afscheid te nemen, zonder de aanwezigheid van derden.
4.12.
Volgens eiseressen is het spoedeisend belang bij deze vorderingen erin gelegen dat [persoon A] op hoge leeftijd is en dementerend. De kans is groot dat zij binnenkort komt te overlijden, aldus eiseressen.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Eiseressen en gedaagden hebben tijdens de mondelinge behandeling het uitgangspunt onderschreven dat nabestaanden gezamenlijk een afscheid en de uitvaart regelen. In een situatie als deze, waarin er een groot conflict is binnen de familie, kan dat meebrengen dat er verschillende afscheidsmomenten worden georganiseerd. Anderzijds kan door het heengaan van een gewaardeerd en geliefd persoon ook een moment van vrede of zelfs verzoening ontstaan. In dat moment kan blijken dat er ondanks alle verschillen, vanuit de gedeelde liefde voor de overledene, in gezamenlijkheid afscheid genomen kan worden.
4.14.
Verder is van belang dat een uitvaart dient te geschieden overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Deze wensen kunnen vastgelegd zijn in een testament, een notariële akte of een eigenhandig geschreven, gedagtekende en ondertekende verklaring. [1] Op dit moment zijn er geen vastgelegde wensen bekend bij de familie. Een eventueel testament komt pas na het overlijden beschikbaar.
4.15.
Als de voorzieningenrechter de vorderingen toewijsbaar zou vinden, zou gelet op het beginsel van hoor en wederhoor [persoon A] in de gelegenheid moeten worden gesteld om haar mening daarover naar voren te brengen. [2] Dat zij dementerend is, maakt dat niet anders, mede gelet op art. 3 onder a en 13 van het VN-verdrag Handicap. Echter, de rechtbank acht het ongewenst en ongepast om deze kwestie in het kader van dit kort geding aan [persoon A] voor te leggen. Als zij in haar laatste levensfase zelf de behoefte heeft om haar wensen rond haar afscheid en uitvaart vast te leggen, zijn daar voldoende mogelijkheden voor. Na het overlijden zal blijken of dat is gebeurd. Dat is ook het moment dat de familie in overleg zal moeten treden om het afscheid en de uitvaart in overeenstemming met de (vermoedelijke) wensen van [persoon A] te organiseren. Pas als dat niet blijkt te lukken, zou er voldoende spoedeisend belang kunnen ontstaan om een vordering in kort geding in te dienen. Zover is het nog niet.
4.16.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen onder III, IV, V en VI worden afgewezen, ook ten aanzien van gedaagden sub 2 en sub 3.
Proceskosten
4.17.
Partijen vorderen over en weer elkaar te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen partijen hebben aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van wat gebruikelijk is in familiezaken en zal de proceskosten tussen partijen compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt gedaagden om tijdens en rondom de door de mentor van [persoon A] bepaalde omgangsmomenten tussen eiseressen en [persoon A] uit de buurt te blijven van [persoon A] en van eiseressen die [persoon A] op dat moment bezoeken;
5.2.
veroordeelt gedaagden om aan eiseressen een dwangsom te betalen van € 500,- per gedaagde per keer dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 10.000,- per gedaagde is bereikt;
5.3.
gebiedt gedaagden om binnen 12 uur na het tijdstip van overlijden van [persoon A] eiseressen van de datum en tijdstip van het overlijden van [persoon A] op de hoogte te (laten) stellen;
5.4.
veroordeelt gedaagden om aan eiseressen een dwangsom te betalen van € 5.000,- per elke hele dag dat zij niet aan de in 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen;
5.5.
wijst af de vorderingen onder Ⅲ, Ⅳ, Ⅴ en Ⅵ;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023. [3]

Voetnoten

1.Artt. 18 en 19 van de Wet op de lijkbezorging
2.Artt. 19 en 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
3.coll: 1708 / 1488