ECLI:NL:RBROT:2023:6902

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/295 en FT EA 23/296
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 24 maart 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 4 mei 2023 vastgesteld, maar de verweerster, Woonfonds Zuid-Holland 2 B.V., is niet verschenen. Verzoekster heeft verklaard dat zij in 2021 depressief is geraakt, wat heeft geleid tot een betalingsachterstand van € 21.657,28 bij haar verhuurder. Ondanks deze achterstand heeft zij de huur voor april en mei 2023 betaald. Verzoekster, die als ZZP’er in de zorg werkt, heeft een inkomen van ongeveer € 3.000,00 per maand en heeft een zoon van vier jaar. Ze is bezig met een schuldhulpverleningstraject.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster bewijs heeft overgelegd van een ontruimingsvonnis en een aankondiging van ontruiming, concludeert de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie is. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en het schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoekster zwaarder weegt, vooral omdat zij in staat is om de huur te betalen.

De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met voorwaarden. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. C. de Jong en openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 19 mei 2023
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 24 maart 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In «de oproepingsbrief / het vonnis van deze» van 24 maart 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 mei 2023.
Ter zitting van 4 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam01] , een vriendin van verzoekster;
  • de heer mr. J. Verheij, advocaat van verzoeker, werkzaam bij JAW Advocaten.
Woonfonds Zuid-Holland 2 B.V., gevestigd te Amsterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweer«der/ster» te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 februari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard in 2021 depressief te zijn geraakt, waardoor zij geen betalingen meer uitvoerde. Daardoor is een betalingsachterstand bij de verhuurder ontstaan van € 21.657,28 inclusief bijkomende kosten.
Verzoekster heeft de huur voor de maanden april en mei 2023 betaald op respectievelijk
28 maart 2023 en 2 mei 2023. Verzoekster heeft een inkomen van rond de € 3.000,00, bestaande uit arbeidsinkomsten en het kindgebonden budget. Verzoekster werkt als ZZP’er in de zorgbranche en heeft een zoon van vier jaar. De huur bedraagt € 976,00 per maand. Het inkomen zou voldoende moeten zijn om maandelijks de huur te kunnen voldoen. Daarnaast heeft de advocaat van verzoekster ter zitting verklaard dat het schuldhulpverleningstraject bij Zuidweg & Partners loopt. Verzoekster heeft op 16 mei 2023 een afspraak bij de budgetbegeleider om te kijken of er een sluitend budgetplan kan worden opgemaakt.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 februari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 10 maart 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 29 maart 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 7 februari 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur voor de maanden april en mei 2023 is reeds betaald. Verzoekster heeft een inkomen uit arbeid van rond de € 3.000,00, bestaande uit ZZP-werkzaamheden in de zorg. De huur bedraagt € 976,00 per maand. Het inkomen zou voldoende moeten zijn om maandelijks de huur te kunnen voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 7 februari 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres01] te [woonplaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.