ECLI:NL:RBROT:2023:6909

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/300 , FT EA 23/301, FT EA 23/302, FT EA 23/303 ,
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurrecht

Op 19 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening op verzoek van twee verzoekers, die in financiële problemen verkeerden. De verzoekers, die begeleid werden door de Kredietbank Rotterdam, vroegen om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet, om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, het vonnis van 26 april 2022 tot ontruiming van hun huurwoning ten uitvoer zou leggen. De verzoekers gaven aan dat zij door financiële problemen, veroorzaakt door niet-betalende klanten en gebrekkige kennis van de Nederlandse wet- en regelgeving, in een bedreigende situatie verkeerden. Tijdens de zitting op 4 mei 2023 werd vastgesteld dat de verzoekers in staat waren om hun huur van € 660,00 per maand te betalen, en dat zij de huur voor april en mei 2023 reeds hadden voldaan. Verweerster had zich niet verzet tegen het verzoek, maar benadrukte wel het belang om de huurachterstand niet verder op te laten lopen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie en dat het belang van de verzoekers om in hun woning te blijven zwaarder woog dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank schorste de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat de verzoekers hun lopende huurtermijnen tijdig blijven voldoen. Tevens verklaarde de rechtbank de verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar gaf hen de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
[nummer03] , [nummer04]
uitspraakdatum: 19 mei 2023
[verzoeker01]
en
[verzoekster01]
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 24 maart 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 24 maart 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 mei 2023.
Ter zitting van 4 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, heeft GGN Mastering Credit B.V. gemachtigd. GGN heeft op 3 mei 2023 bericht dat zij en verweerster niet ter zitting zullen verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 april 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoekers worden begeleid door Kredietbank Rotterdam. Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat verzoeker door zijn werk als ZZP’er in financiële problemen raakte doordat klanten niet betaalden voor werkzaamheden. Verzoekers verklaarden daarnaast dat gebrekkige kennis van de Nederlandse taal en Nederlandse wet- en regelgeving, bijdroegen aan moeilijkheden in de bedrijfsvoering. Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat verzoeker momenteel als ZPP’er in dienst is van een vaste opdrachtgever en dat de inkomsten regelmatig binnen komen waardoor er zicht is op de betaling van achterstanden. Verzoekster werkt momenteel niet, ze is wel aan het solliciteren. Verzoekster heeft voorheen last gehad van een hernia.
Verzoekers hebben een inkomen van € 1.400,- per week uit arbeid. De huur bedraagt sinds
1 juli 2022 € 660,00 per maand. Verzoekers zijn in staat om de komende maanden de huur tijdig en volledig te voldoen. De huur voor de maanden april en mei 2023 is reeds betaald. Ter zitting heeft verzoekster verklaard de huurachterstand te hebben voldaan. Verzoekers zijn in de mogelijkheid gesteld om dit aan te tonen, echter hebben zij dit tot op heden niet gedaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft per e-mail van 3 mei 2023 medegedeeld zich niet te verzetten tegen het verzoek. Verweerster wijst in haar bericht wel op haar belang om de achterstand niet verder te laten oplopen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 april 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 3 maart 2023 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 28 maart 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 26 april 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekers hebben ter zitting verklaard dat ze een inkomen van € 1.400,00 per week ontvangen, wat voldoende is om de huur van
€ 660,00 per maand te voldoen. De lopende huur voor de maanden april en mei 2023 is reeds betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 26 april 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan [adres01] te [plaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.