ECLI:NL:RBROT:2023:6932

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 22/839
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die eerder een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om haar uitkering per 7 mei 2021 te beëindigen. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiseres in staat was om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, ondanks haar gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere zitting op 22 december 2022, waar de rechtbank het onderzoek had geschorst vanwege de afwezigheid van de gemachtigde van verweerder. Tijdens de nadere zitting op 30 januari 2023 zijn beide partijen vertegenwoordigd geweest.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld, evenals de aanvullende informatie die door eiseres was overgelegd. Eiseres voerde aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet volledig waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat de conclusies over de arbeidsmogelijkheden van eiseres terecht waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 7 mei 2021 terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank handhaafde het bestreden besluit van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.H. Bijvank,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Nalinci.

Inleiding

Bij besluit van 6 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 7 mei 2021 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 10 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende medische informatie overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst omdat de rechtbank vond dat de zaak niet besproken kon worden zonder dat de gemachtigde van verweerder aanwezig was.
Op 30 januari 2023 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als informatiemedewerker. Zij heeft zich, terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld per 6 januari 2020. Per 6 april 2020 heeft verweerder eiseres een ZW-uitkering toegekend.
Het primaire besluit
2.1.
Op 23 maart 2021 heeft een eerstejaars ZW-beoordeling plaatsgevonden. Verweerders arts (een arts niet in opleiding tot specialist, wiens rapportage voor gezien en akkoord is getekend door een verzekeringsarts) heeft geconcludeerd dat bij eiseres sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat zij is aangewezen op werkzaamheden die voldoen aan wat is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 maart 2021. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiseres niet meer in staat is het eigen werk als informatie- medewerker te verrichten. Wel heeft de arbeidsdeskundige met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres een aantal gangbare functies geduid. Op basis van de mediaanfunctie is eiseres, volgens de arbeidsdeskundige, in staat om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, te weten 72,98%.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 7 mei 2021 beëindigd, op de grond dat zij met ingang van 23 maart 2021 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Het bestreden besluit
3.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 5 januari 2022 overwogen dat het onderzoek van de primaire arts zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat de primaire arts een onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter wel aanleiding gezien aanvullende beperkingen aan te nemen. Deze wijzigingen zijn neergelegd in de FML van 5 januari 2022 (geldend vanaf 23 maart 2021). Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, (aanpassing aan) fysieke omgevingsfactoren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in de rapportage van 7 januari 2022, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen als verwoord in de nieuwe FML, aanleiding gezien drie van de eerder geselecteerde functies te laten vervallen. De overige functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gehandhaafd. Op basis van de (nieuwe) mediaanfunctie is eiseres volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog steeds in staat om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, te weten 65,66%.
3.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het primaire besluit gehandhaafd.

Standpunt eiseres

4. In beroep voert eiseres – samengevat – aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte geen medische informatie heeft opgevraagd. Daarnaast stelt eiseres dat verweerders artsen haar beperkingen niet volledig in kaart hebben gebracht, mede omdat zij niet is gezien of medisch is onderzocht door een verzekeringsarts. Ook voert eiseres aan dat zij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld. Zij lijdt aan ernstige psychische problematiek waardoor er sprake is van een situatie die bijna gelijk is aan een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst eiseres naar de verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige expertise van het Expertise Instituut van 8 juli 2022 (het expertise rapport). In het expertise rapport is tevens vastgesteld dat eiseres lijdt aan een ernstige vorm van COPD, namelijk COPD GOLD klasse IV. Als gevolg hiervan is bij eiseres sprake van chronische ademhalingsproblematiek, waarvoor voortdurende toevoer van aanvullende zuurstof noodzakelijk is. Ook gaat deze vorm van COPD gepaard met hartklachten en een grote kans op longfalen. Verweerder had dan ook meer beperkingen moeten aannemen in de FML, waaronder een urenbeperking. Eiseres betwijfelt de onafhankelijkheid van verweerders verzekeringsartsen, omdat zij in dienst en in opdracht van verweerder advies uitbrengen aan verweerder. Nu de conclusies van verweerders verzekeringsartsen haaks staan op de conclusies van de verzekeringsarts van het Expertise Instituut verzoekt eiseres de rechtbank een onafhankelijke deskundige te benoemen.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
5.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
6. Niet in geschil is dat eiseres niet meer in staat is het eigen werk als informatiemedewerker te verrichten. De datum in geding (de datum waarop de ZW-uitkering met inachtneming van een maand uitlooptermijn eindigt) is 7 mei 2021. De rechtbank beoordeelt of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is vanaf die datum met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7.1.
De stellingen van eiseres dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op onafhankelijke wijze en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, slagen niet. Het onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek door de primaire arts, het gestelde in het bezwaarschrift en tijdens de telefonische hoorzitting (in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep) en op medische informatie afkomstig van de behandelend sector. Dat verweerder volgens eiseres nadere informatie had moeten opvragen bij de behandelend sector kan niet leiden tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:567). Het benaderen van de behandelend sector is alleen aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend artsen een beredeneerd afwijkend standpunt hebben over de beperkingen. Geen van deze situaties doet zich hier voor op de datum in geding.
7.2.
Ten aanzien van de stelling dat eiseres ten onrechte niet is gezien door een verzekeringsarts overweegt de rechtbank als volgt. Indien de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist, zoals in het geval van eiseres, en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact waarbij een verzekeringsarts de betrokkene in persoon (fysiek) heeft gezien, geldt als uitgangspunt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus alsnog sprake is van een lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts. Van een dergelijk spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Dit volgt uit de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491). De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 27 september 2022 voldoende heeft gemotiveerd waarom een fysiek medisch onderzoek in dit geval geen toevoegde waarde had. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep had een fysiek medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep rond 7 december 2021 (de datum van de telefonische hoorzitting), een halfjaar na de datum in geding, hier geen meerwaarde gelet op het onderzoek door de primaire arts en alle aanwezige medische informatie. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn standpunt en voegt daaraan toe dat een groot deel van de aanwezige informatie van de behandelende artsen dateert van dichter op de datum in geding dan het eventueel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog te verrichten onderzoek. Eiseres heeft zelf de stukken van de behandelende artsen overgelegd en zij heeft niet betwist wat haar eigen artsen over de ernst van haar COPD hebben gezegd. Dat zij COPD heeft, staat niet ter discussie.
7.3.
Er is ook geen aanleiding om de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De door eiseres genoemde klachten waren bekend, met name ook haar longklachten, en zijn meegewogen in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
De primaire arts heeft inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is (dat er geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden is), omdat zij niet voldoet aan de criteria van één van de uitzonderingscategorieën volgens het Schattingsbesluit (geen opname in ziekenhuis en of instelling, geen (volledige) bedlegerigheid, geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren).
In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 5 januari 2022 bij de beoordeling betrokken informatie van de behandelend sector zijn de psychische klachten en longklachten (COPD) van eiseres uitgebreid aan de orde geweest. In de Borderline persoonlijkheidsstoornis van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om een aanvullende beperking aan te nemen voor het aangewezen zijn op een voorspelbare werksituatie. Daarbij heeft hij nog een toelichting gegeven. Omdat eiseres medicatie gebruikt die de alertheid kan beïnvloeden heeft hij haar tevens aangewezen geacht op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Hij heeft eiseres tevens aangewezen geacht op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega's of leidinggevenden (géén solitaire functie), omdat eiseres moeite heeft zichzelf uit te drukken en haar klachten te benoemen. In verband met de COPD van eiseres, waarbij soms exacerbaties optreden, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog enige aanvullende beperkingen ten aanzien van zware fysieke belasting en blootstelling aan veel stof, rook gassen en dampen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat er geen argumenten zijn voor het aannemen van een urenbeperking. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.
Uit de stellingen van eiseres in beroep en wat zij aan stukken heeft overgelegd, kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres op de datum in geding en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Verweerder heeft erkend dat eiseres lichamelijke en psychische klachten heeft in verband waarmee zij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiseres van mening over de mate waarin eiseres daardoor beperkingen ondervindt. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen niet gaat om de medische klachten van eiseres als zodanig, of om de door haar ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiseres in dat verband in beroep heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank betrekt daarbij dat uit de gegevens van september en november 2021 van de behandelende artsen van eiseres niet blijkt dat zij ernstigere beperkingen had dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen en dus ook niet dat dat op de datum in geding (7 mei 2021) al aan de orde was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 5 januari 2022 radiologieberichten aangehaald van 17 september 2021 en 29 november 2021 waarin geconcludeerd is dat bij eiseres geen sprake is van longembolieën, maar van longemfyseem, bronchopathieën en een bronchiolitisbeeld, respectievelijk van COPD zonder bijkomende pulmonale pathologie. Tevens heeft hij een brief van de longarts van 17 september 2021 aangehaald waarin is geconcludeerd, kort gezegd en voor zover hier relevant, dat eiseres op 17 september 2021 op de Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis is beoordeeld na een verwijzing in verband met dyspnoe en lage saturatie en dat er sprake was van longontsteking en een exacerbatie van COPD, bij COPD de novo, CAVE COVID [1] . Uit deze gegevens komt niet naar voren dat bij eiseres sprake is van COPD GOLD klasse IV en dat (als gevolg daarvan) voortdurende toevoer van zuurstof noodzakelijk is, zoals eiseres heeft aangevoerd. Dat sprake zou zijn van COPD GOLD klasse IV staat uitsluitend in het door eiseres in beroep overgelegde expertise rapport. Daarbij is vermeld dat dit ‘inmiddels uit longfunctieonderzoek is gebleken’, maar wanneer dit is gebleken, door wie dit is vastgesteld en dat die diagnose ook al gold op de datum in geding, blijkt niet afdoende uit het expertise rapport of andere door eiseres overgelegde stukken. Wat betreft de toevoer van zuurstof geldt ook dat dit enkel is vermeld in het expertise rapport. Niet blijkt door wie dit is voorgeschreven en waarop de conclusie is gebaseerd dat dit noodzakelijk is. Bovendien is vermeld dat eiseres zuurstof “gaat krijgen” voor thuis en blijkt dus niet dat die noodzaak al op de datum in geding aanwezig was. Hoewel de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heel uitgebreid is, geeft wat eiseres heeft aangevoerd gelet op wat hiervoor is overwogen geen reden tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de gezondheidssituatie van eiseres op de datum in geding. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat deze verzekeringsarts beschikte over informatie van de eigen artsen van eiseres die dateert van dichter op de datum in geding dan het expertise rapport en waaruit blijkt dat pas op 17 september 2021 sprake was van een exacerbatie van de COPD van eiseres.
7.4.
Omdat bij de rechtbank geen twijfel bestaat over de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ziet zij geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige.
7.5.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de beperkingen vermeld in de FML van 5 januari 2022 juist zijn. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die aan de schatting in bezwaar ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiseres overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in aanvulling op het rapport van de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de voorgehouden functies voldoende toegelicht ten aanzien van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. Er is geen grond om de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies
voor eiseres geschikt moeten worden geacht.
7.6.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de in bezwaar geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verdiencapaciteit te zien van meer dan 65% (65,66%).
7.7.
Dit betekent dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres met ingang van 7 mei 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank: exacerbatie betekent verergering of toename van klachten, de novo is Latijn voor ‘vanuit het nieuwe’ / het ontstaan van iets nieuws.