ECLI:NL:RBROT:2023:6959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/659430 / KG ZA 23-517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding omtrent ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid hypothecaire geldlening

In deze zaak, die op 14 juli 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de vrouw in kort geding gevorderd dat de man wordt veroordeeld tot onmiddellijke nakoming van de overeenkomst tot ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een hypothecaire geldlening. De vrouw stelt dat zij hierdoor geen andere woning kan kopen of lening kan aangaan. De man heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man pas in november 2022 contact heeft opgenomen met de hypotheekadviseur om het ontslag te bewerkstelligen, en dat hij vanwege een liquiditeitstekort van € 90.000,00 niet in staat is om aan de vordering van de vrouw te voldoen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet heeft onderbouwd dat zij concreet nadeel ondervindt van de hoofdelijke aansprakelijkheid en dat de man niet in gebreke is gebleven in zijn aflossingsverplichtingen. Daarom worden de vorderingen van de vrouw afgewezen.

In reconventie heeft de man gevorderd dat de vrouw hem € 70.000,00 betaalt, maar ook deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij dit bedrag aan de vrouw heeft geleend. Bovendien is er sprake van een restitutierisico, aangezien de man een liquiditeitstekort en een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst heeft. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/659430 / KG ZA 23-517
Vonnis in kort geding van 14 juli 2023
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. M.J.J.A. Ooms te Rotterdam,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 juni 2023, met productie 1,
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met producties 1 t/m 11,
  • de aanvullende productie 12 van de man,
  • de pleitnota van mr. Buijs-van Bemmel.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 1 februari 2016 met elkaar gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van 22 april 2022 (hierna: de beschikking) heeft deze rechtbank, team familie, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In de beschikking (in 3.3.19.) is overwogen dat vast staat dat de man eigenaar is van de echtelijke woning aan de [adres] te Krimpen aan den IJssel (hierna: de woning) en de woning daarom aan hem toebehoort. Verder luidt de beschikking, voor zover van belang:
“(…) 3.3.20. Ten aanzien van de op die woning rustende hypothecaire lening bij Nationale Nederlanden (…) heeft de man verklaard dat hij hierover contact heeft gehad met Nationale Nederlanden en dat Nationale Nederlanden de vrouw zal ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zodra de echtscheidingsbeschikking van partijen is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank gaat er van uit dat de man hieraan zal meewerken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar verzoek om te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen. (…)
3.4.1.
De man verzoekt, na wijziging, de vrouw te veroordelen om op grond van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden aan hem te voldoen een bedrag van € 412.178,57 subsidiair € 128.262,57. Volgens de man heeft hij in de voorhuwelijkse periode van november 2014 tot en met 31 maart 2015 op verzoek van de vrouw, naar later is gebleken onder valse voorwendselen, een bedrag van in totaal € 283.916,- aan haar overgemaakt. Vervolgens heeft de man in de huwelijkse periode een bedrag aan leningen van in totaal € 128.262,57 aan de vrouw overgemaakt. Ter onderbouwing heeft de man een door hem zelf opgesteld Excel-overzicht overgelegd met daarin weergegeven de door hem overgemaakte bedragen. Volgens de man moet de vrouw deze geleende bedragen aan hem terugbetalen. (…)
3.4.3.
De rechtbank stelt voorop dat, nu het primaire verzoek van de man grotendeels ziet op de voorhuwelijkse periode, dit verzoek reeds om die reden niet in de beoordeling kan worden betrokken. Dit wordt dan ook afgewezen.
Met betrekking tot het subsidiaire verzoek overweegt de rechtbank als volgt. (…)
3.4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man te weinig gesteld en zijn verzoek onvoldoende onderbouwd. De man heeft met zijn overzicht alleen gesteld welke bedragen hij heeft overgemaakt, maar voor een groot deel is niet na te gaan of deze bedragen ten behoeve van de vrouw aan zijn vermogen zijn onttrokken. Uit het door de man overgelegde Excel-bestand blijkt immers dat een deel van de bedragen die hij aan de vrouw heeft overgemaakt, ziet op kosten van de gemeenschappelijke huishouding in de zin van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Uit dit Excel-bestand blijkt verder dat de man ook bedragen naar zijn eigen bankrekeningen heeft overgemaakt, alsmede naar bankrekeningen van anderen dan de vrouw. Gelet hierop wordt het verzoek van de man afgewezen. (…)”
2.3.
Tegen de beschikking is geen hoger beroep ingesteld. Op 20 mei 2022 is de beschikking ingeschreven in het register van de burgerlijke stand van Krimpen aan den IJssel.
2.4.
Bij e-mail van 17 november 2022 heeft de hypotheekadviseur van de man een aanvraag bij Nationale Nederlanden ingediend tot ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening die op de woning rust.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de man veroordeelt tot onmiddellijke nakoming van de overeenkomst tot ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, op straffe van een dwangsom van € 750,00 per dag of dagdeel dat de man weigert daaraan gehoor te geven,
bepaalt dat de man, indien hij binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet heeft bewerkstelligd, de woning dient te verkopen, dan wel bepaalt dat de man in zijn plaats gemachtigd is om de woning te verkopen en dit vonnis in de plaats treedt van de ondertekening door de man (en eventueel zijn partner/echtgenote) van de verkoopopdracht, de koopovereenkomst en de leveringsakte van de woning,
de man veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van € 70.000,00 binnen twee weken na betekening van het vonnis, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.5.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van de man.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het door de vrouw gestelde spoedeisend belang is door de man niet betwist. De vrouw stelt dat van haar niet langer kan worden verwacht hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de hypothecaire geldlening omdat zij daardoor geen andere woning kan kopen of lening kan aangaan. Daarmee is voldaan aan het in kort geding vereiste spoedeisend belang. Of de vorderingen materieel toewijsbaar zijn, wordt hierna beoordeeld.
4.2.
De vrouw legt aan haar vordering onder 1 ten grondslag dat de man de tijdens de mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure gedane toezegging, zoals weergegeven in overweging 3.3.20. van de beschikking, dient na te komen. Die vordering kan in kort geding alleen worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de vrouw zal volgen en indien van de vrouw niet kan worden gevergd dat zij de uitslag van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling in dit kort geding heeft de man weersproken dat hij in de echtscheidingsprocedure heeft verklaard dat hij contact met Nationale Nederlanden had opgenomen en dat Nationale Nederlanden de vrouw na inschrijving van de beschikking uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou ontslaan. Anders dan de man betoogt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de man deze verklaring wel heeft gedaan. Dit blijkt niet alleen uit de beschikking, die in kracht van gewijsde is gegaan, maar is voor de rechtbank ook aanleiding geweest om het verzoek van de vrouw wegens een gebrek aan belang af te wijzen (zie 3.3.20 van de beschikking).
4.4.
Uitgangspunt is dus dat de man alles in het werk dient te stellen om de vrouw zo spoedig mogelijk te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Gebleken is dat de man pas in november 2022 via zijn hypotheekadviseur contact met Nationale Nederlanden heeft opgenomen om dat ontslag te bewerkstelligen. Volgens de man is toen voor het eerst duidelijk geworden dat het ontslag niet verleend kan worden vanwege een liquiditeitstekort van € 90.000,00. Hoewel de vrouw hier vraagtekens bij plaatst, volgt dit uit de door de man overgelegde stukken. Daaruit blijkt immers dat de man geen akkoord krijgt omdat zijn financiële situatie ontoereikend is. Het is voor de man op dit moment dus financieel onmogelijk om aan de vordering onder 1 te voldoen. Vanwege de belastingschuld van de man van ruim € 206.000,00, die volgens hem door toedoen van de vrouw is veroorzaakt, valt op korte termijn ook geen verandering in de situatie te verwachten. Gelet op de onmogelijkheid om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de bodemrechter het standpunt van de vrouw slechts gedeeltelijk zal volgen. Daar komt bij dat de vrouw niet heeft onderbouwd dat zij op dit moment concreet nadeel ondervindt van de op haar rustende aansprakelijkheid. Evenmin is gebleken dat de man niet aan zijn aflossingsverplichtingen richting Nationale Nederlanden voldoet. Dit alles leidt ertoe dat de vordering wordt afgewezen.
4.5.
De vordering onder 2 strekt tot verkoop van de woning indien de man het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet bewerkstelligt. Ook deze vordering wordt afgewezen, omdat daar een grondslag voor ontbreekt.
4.6.
De proceskosten worden vanwege de gewezen relatie tussen partijen tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.7.
Het door de man gestelde spoedeisend belang is door de vrouw niet betwist. De man stelt dat de (terug)betaling door de vrouw van een bedrag van € 70.000,00 nodig is om haar te kunnen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Daarmee is voldaan aan het in kort geding vereiste spoedeisend belang. Of de vorderingen materieel toewijsbaar zijn, wordt hierna beoordeeld.
4.8.
Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
4.9.
De man stelt dat hij voor en tijdens het huwelijk een bedrag van in totaal € 626.427,95 op bankrekeningen van de vrouw heeft overgemaakt, waarvan € 424.374,00 ten titel van geldlening. Volgens de man heeft de vrouw op 15 mei 2020 in een gesprek met de pastor van de Evangelische gemeente, dhr. [persoon A] (hierna: [persoon A] ), aangegeven dat zij binnen twee maanden een geldlening van € 70.000,00 aan de man zou terugbetalen. Dat heeft de vrouw niet gedaan. De vrouw betwist dat zij geld(leningen) van de man heeft ontvangen en ooit met [persoon A] heeft gesproken.
4.10.
Niet in geschil is dat het bedrag van € 70.000,00 onderdeel uitmaakt van het in de echtscheidingsprocedure gedane verzoek van de man om een bedrag van subsidiair € 128.262,57 aan hem te betalen (zie 3.4.1. van de beschikking). De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen omdat de man dit onvoldoende had onderbouwd (zie 3.4.5 van de beschikking). Hoewel de man met de verklaring van [persoon A] en ter zitting getoonde Whatsappberichten tussen de vrouw en [persoon A] een begin van bewijs heeft geleverd dat partijen op 15 mei 2020 met [persoon A] gesproken hebben, is de vordering naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk om de onder 4.8 genoemde toetst te doorstaan. Zo dient nader bewijs te worden geleverd van de stelling dat de man € 70.000,00 aan de vrouw heeft geleend, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Daar komt bij dat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en het de vraag is of de man in een bodemprocedure in zijn vordering kan worden ontvangen. Ten slotte is van belang dat sprake is van een restitutierisico, aangezien de man een liquiditeitstekort en een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst heeft. De vordering van de man wordt daarom afgewezen.
4.11.
De proceskosten worden vanwege de gewezen relatie tussen partijen tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023.
[2971/1573]