ECLI:NL:RBROT:2023:6990

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/654778 / HA ZA 23-282
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot vrijwaring in civiele procedure over onverschuldigde betaling van subsidie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incident tot vrijwaring in een civiele procedure. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagden, die een eenmanszaak en een besloten vennootschap vertegenwoordigen. De Staat vordert terugbetaling van een onverschuldigd betaalde subsidie van € 73.095,31, die ten onrechte is uitgekeerd aan gedaagde 1, terwijl deze niet de rechtmatige ontvanger was. De subsidie was aangevraagd in het kader van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en is op basis van valse voorwendselen uitgekeerd. Gedaagde 2, als bestuurder van gedaagde 1, wordt verweten zijn taak onbehoorlijk te hebben vervuld door de feitelijke zeggenschap over de vennootschap uit handen te geven zonder dit schriftelijk vast te leggen.

In het incident hebben gedaagden verzocht om vrijwaring van [naam01] en IBMS B.V., omdat zij stellen dat er een rechtsverhouding bestaat die een verplichting tot vrijwaring met zich meebrengt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tijdig is genomen en dat er voldoende gronden zijn om deze vordering toe te wijzen. De Staat heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, wat de beslissing heeft vergemakkelijkt.

De rechtbank heeft in het incident beslist dat gedaagden [naam01] en IBMS B.V. mogen dagvaarden en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 23 augustus 2023 opnieuw op de rol komen voor beraad over de mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/654778 / HA ZA 23-282
Vonnis in incident van 2 augustus 2023
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT,
MEER BIJZONDER DE RIJKSDIENST VOOR ONDERNEMEND NEDERLAND (RVO),
zetelende te ‘s-Gravenhage,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E.T. van den Hout te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
gevestigd te Dordrecht,
2.
[gedaagde02],
wonende te Dordrecht,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. P.A. van der Schee te Breda.
Partijen zullen hierna De Staat en [gedaagden] genoemd worden. Voor zover afzonderlijk bedoeld zullen gedaagden [gedaagde01] en [gedaagde02] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
De Staat vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 73.095,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 71.294,89 vanaf 11 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en de proces- en nakosten.
2.2.
De Staat legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Op of omstreeks 11 december 2020 is bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) in het kader van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (hierna: TVL) een aanvraag ingediend namens de eenmanszaak ‘[eenmanszaak01]’. RVO heeft positief beslist op deze aanvraag en op of omstreeks 11 december 2020 een voorschot op de subsidie van €71.294,89 overgemaakt op het opgegeven ING-bankrekeningnummer. Na controles achteraf is gebleken dat het opgegeven ING-bankrekeningnummer echter niet toebehoort aan ‘[eenmanszaak01]’ maar aan [gedaagde01] . Het heeft er meer dan alle schijn van dat onder valse voorwendselen, hetzij door valsheid in geschrift, hetzij listige kunstgrepen althans een samenweefsel van verdichtsels de RVO is bewogen tot uitbetaling van de TVL-subsidie. De voorschot is dus onverschuldigd betaald aan [gedaagde01] en De Staat vordert terugbetaling van het gehele bedrag. [gedaagde02] heeft als bestuurder van [gedaagde01] beschikking gehad over het onverschuldigd betaalde bedrag. Verder heeft [gedaagde02] onrechtmatig gehandeld. Ten eerste heeft [gedaagde02] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld door de feitelijke zeggenschap over [gedaagde01] volledig aan [naam01] (hierna: [naam01] ) (zijn medebestuurder) uit handen te geven, zonder dit schriftelijk vast te leggen, en onder meer zijn verplichting om zicht te hebben op inkomsten en uitgaven na te laten. Ten tweede kan [gedaagde02] een ernstig en persoonlijk verwijt worden gemaakt, omdat hij de op hem rustende zorgvuldigheidsverplichtingen op grove wijze heeft geschonden. Op grond van art. 7:524 lid 2 BW dient een rekeninghouder in het bijzonder alle redelijke maatregelen te nemen om de veiligheid van de persoonlijke beveiligingsgegevens van een betaalinstrument te waarborgen. Daarnaast wordt [gedaagde02] geacht op de hoogte te zijn van eventuele verdachte transacties op grond van art. 7:526 BW. Naar het oordeel van De Staat kan [gedaagde02] dan ook aansprakelijk worden gesteld voor de geleden schade.
2.3.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vorderingen van De Staat.
2.4.
[gedaagde01] voert aan dat aan De Staat kan worden toegerekend dat zij een TVL-aanvraag heeft goedgekeurd, die op basis van de verstrekte gegevens door de aanvraagster ‘[eenmanszaak01]’ had moeten worden afgewezen. Verder betwist [gedaagde01] dat onverschuldigd aan haar is betaald. [naam01] is na de oprichting van [gedaagde01] opgetreden als beheerder van de vennootschap via een doorlopende volmacht. Daarmee had [naam01] ook beheer over de bankrekeningen. Het rechtmatig genomen besluit van de RVO vormt de rechtsgrond voor betaling van de TVL-subsidie. Daarbij heeft [naam01] de TVL-subsidie aangevraagd en niet [gedaagde01] . De TVL-subsidie kan dan ook niet van [gedaagde01] worden teruggevorderd. Bovendien kan het niet terugbetalen van de TVL-subsidie aan het RVO niet aan [gedaagde01] worden toegerekend, omdat deze niet is te wijten aan haar schuld, noch krachtens wet of in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt, volgens [gedaagde01] .
2.5.
[gedaagde02] voert aan dat hij zijn taak als bestuurder niet onbehoorlijk heeft vervuld. Gezien de volmacht aan [naam01] kan aan [gedaagde02] niet worden verweten dat hij niet op de hoogte was van verdachte transacties op de bankrekeningen. Verder betwist [gedaagde02] dat hem een ernstig en persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Volgens [gedaagde02] kan niet gesteld kan worden dat hij wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat het uit handen geven van het beheer over [gedaagde01] aan [naam01] tot gevolg zou hebben dat [naam01] misbruik zou maken van de ING-bankrekening, een TVL-subsidie zou aanvragen en vervolgens de ontvangen subsidie zou doorsluizen naar IBMS B.V. (hierna IBMS).

3..Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagden] vorderen dat hen wordt toegestaan [naam01] en IBMS B.V.
3.2.
[gedaagden] stellen dat tussen hen en [naam01] een rechtsverhouding bestaat die een verplichting tot vrijwaring met zich meebrengt. [naam01] heeft als beheerder van de vennootschap [gedaagde01] op grove wijze misbruik gemaakt van de volmacht door op oneigenlijke gronden een TVL-subsidie aan te vragen. De ontvangen TVL-subsidie op de ING-bankrekening van [gedaagde01] heeft [naam01] weggesluisd naar IBMS. Daarmee is sprake van een samenspanning met IBMS. Derhalve kan de schade, die [gedaagden] in geval van een veroordeling in de hoofdzaak lijden, worden afgewenteld op [naam01] en/of IBMS.
3.3.
De Staat refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde een derde partij in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde partij een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde partij verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
Indien hetgeen [gedaagden] hebben gesteld juist is, is voldoende uit de stelling af te leiden dat voor [naam01] en IMBS de verplichting zou kunnen bestaan om de nadelige gevolgen van een eventuele veroordeling van [gedaagden] in de hoofdzaak te dragen. Daarmee is aan onder 4.1 genoemde voorwaarde voldaan. Nu De Staat zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, is de rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring moet worden toegewezen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat [naam01] en IBMS B.V. door [gedaagden] worden gedagvaard tegen de terechtzitting van 23 augustus 2023;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 augustus 2023voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023.
[3709/3266/3195]