ECLI:NL:RBROT:2023:7030

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 21-1565 en FT EA 21-1566
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in de verplichtingen door schuldenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor twee schuldenaren. De bewindvoerder had de rechter-commissaris verzocht om de regeling te beëindigen, omdat de schuldenaren zich niet aan hun verplichtingen hielden. De rechtbank constateerde dat de schuldenaren, ondanks herhaalde verzoeken, niet de benodigde informatie hadden verstrekt en dat er nieuwe schulden waren ontstaan. Tijdens een verhoor op 12 oktober 2022 had de schuldenaar verklaard dat hij en zijn vrouw de regeling wilden beëindigen, maar de vrouw was niet aanwezig en had geen verklaring getekend om de gevolgen van beëindiging te begrijpen.

De rechtbank oordeelde dat de schuldenaren toerekenbaar tekort waren geschoten in hun verplichtingen, waaronder de informatieverplichting en de sollicitatieverplichting. De rechtbank nam in overweging dat de schuldenaren goed op de hoogte moesten zijn van hun verplichtingen, vooral na het verhoor door de rechter-commissaris. De rechtbank besloot de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d, e en g, van de Faillissementswet. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, maar er waren geen baten beschikbaar om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake was van een faillissement van rechtswege.

De uitspraak werd gedaan door mr. C. de Jong en in aanwezigheid van mr. N.A. Masrom, griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 februari 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer01] en [nummer02]
uitspraakdatum: 2 februari 2023
Bij vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2022 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar01]
en
[schuldenaar02] ,
[adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
schuldenaren,
bewindvoerder: M.A.T. Noordzij.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 4 januari 2023 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft de rechtbank op 25 januari 2023 een laatste stand van zaken doen toekomen.
De bewindvoerder heeft op 1 februari 2023 een bericht, ontvangen van schuldenaar op
1 februari 2023, doorgestuurd naar de rechtbank waaruit volgt dat schuldenaren niet ter zitting zullen verschijnen en dat zij zelf ook met de regeling willen stoppen.
De beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is pro forma behandeld ter terechtzitting van 2 februari 2023.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De bewindvoerder heeft als grond voor de voordracht aangevoerd dat schuldenaren zich niet aan de verplichtingen houden. De informatieverplichting wordt niet nagekomen, meerdere stukken ontbreken. De sollicitatieverplichting wordt door schuldenares niet nagekomen. Vanaf aanvang regeling tot en met heden heeft zij geen sollicitaties overgelegd. Daarnaast is sprake van een geschatte boedelachterstand van € 1.814,57 en zijn er nieuwe schulden ontstaan. Bij Van de Bron voor een bedrag van € 592,70, bij de ANWB voor € 216,20 en bij de RBG van € 333,75.
Schuldenaar heeft tijdens het verhoor van 12 oktober 2022 verklaard dat hij en zijn vrouw de regeling uit willen. Hij heeft dit nogmaals bevestigd per e-mail van 1 februari 2023, in deze mail heeft hij ook aangegeven dat ze niet ter zitting zullen verschijnen.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 43.136,18 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaren toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de verplichtingen.
De rechtbank stelt voorts vast dat schuldenaar de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet langer wenselijk acht. Schuldenaar heeft bij het verhoor van 12 oktober 2022 verklaard dat hij liever als ZZP’er aan het werk gaat en dat zijn vrouw niet in staat is om te solliciteren omdat zij de zorg heeft voor hun kinderen. Eén van hen heeft een hart- en nierafwijking, waardoor hij extra zorg nodig heeft. Schuldenares was echter bij dit verhoor niet aanwezig, noch heeft zij, zoals door de rechter-commissaris verzocht, een verklaring getekend dat zij volledig beseft wat de gevolgen van het beëindigen van de regeling zijn en dat zij desondanks de wens heeft om uit de regeling te stappen. De rechtbank kan daarom niet zonder meer vaststellen dat ook schuldenares de schuldsaneringsregeling wenst te beëindigen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om schuldenaren opnieuw uit te nodigen voor een zitting nu schuldenaar zowel op het verhoor van 12 oktober 2022 en in zijn e-mail van 1 februari 2023 kenbaar heeft gemaakt dat zowel hij als zijn vrouw de regeling wensen te beëindigen. Bovendien is schuldenares niet verschenen bij de toelatingszitting, het verhoor van 12 oktober 2022 en de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de regeling.
De rechtbank zal de regeling tevens beëindigen op de grond dat schuldenaren niet aan de verplichtingen hebben voldaan. De informatieverplichting is niet nagekomen, nu schuldenaren meerdere stukken niet aan de bewindvoerder hebben doen toekomen. Daarnaast heeft schuldenares een tekortkoming in de nakoming van haar sollicitatieverplichting laten ontstaan. Vanaf aanvang regeling heeft zij niet gesolliciteerd, althans geen bewijsstukken hiervan overgelegd aan de bewindvoerder. Voorts is sprake van meerdere nieuwe schulden voor een totaalbedrag van € 1.142,65 en een geschatte boedelachterstand van € 1.814,57.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaren niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaren, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest. Dat schuldenares hierbij niet aanwezig was komt voor haar rekening en risico.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d, e en g, Faillissementswet.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 1.309,44 per schuldenaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.