ECLI:NL:RBROT:2023:7033

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/48 en FT EA 23/49
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontruiming van huurwoning met betrekking tot schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoeker op 19 januari 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 2 februari 2023 bepaald. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de beschermingsbewindvoerder. Verzoeker, die sinds 16 januari 2023 onder beschermingsbewind staat, heeft verklaard dat hij de huur voor februari 2023 heeft voldaan en dat hij een aanvraag voor een uitkering zal indienen.

Verweerster, Stichting Hef Wonen, heeft het verzoek afgewezen en aangevoerd dat verzoeker al in 2021 een huurachterstand heeft laten ontstaan, wat heeft geleid tot een ontruimingsvonnis van 20 mei 2022. De huurachterstand is inmiddels opgelopen tot € 8.591,05. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. De rechtbank concludeert dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie, gezien de aankondiging van ontruiming.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker is om in de huurwoning te blijven en het schuldhulpverleningstraject te doorlopen, terwijl verweerster het vonnis van 20 mei 2022 wil uitvoeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, vooral omdat hij onder beschermingsbewind staat en de huur voor februari al is betaald. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden, en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 10 februari 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 19 januari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 19 januari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 2 februari 2023.
Ter zitting van 2 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw J. Poot, werkzaam bij De Maas Dienstverlening (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • De heer [naam02] , werkzaam als cliëntondersteuner bij MEE Rotterdam (hierna: maatschappelijk werker).
De heer/mevrouw [naam03] , werkzaam bij Bazuin & Partners heeft namens Stichting Hef Wonen als rechtsopvolger onder algemene titel van Stichting Vestia, gevestigd te Rotterdam, (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker staat sinds 16 januari 2023 onder beschermingsbewind. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat verzoeker de huur voor de maand februari 2023 heeft voldaan. Daarnaast heeft de maatschappelijk werker verklaard dat de aanvraag voor de uitkering uiterlijk 6 februari 2023 zal worden ingeleverd. Hij heeft desgevraagd verklaard dat hij korte lijntjes heeft binnen de gemeente en dat de uitkering dan tijdig zal worden toegekend zodat de huur voor de maand maart betaald kan worden.

3.Het verweer

Verweerster heeft – kort samengevat – gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker heeft al in 2021 een huurachterstand laten ontstaan, welke geleid heeft tot het ontruimingsvonnis van 20 mei 2022. De huurachterstand bedroeg destijds € 3.112,70. Sindsdien zijn verschillende afspraken gemaakt met verzoeker, welke hij keer op keer niet is nagekomen. Bovendien heeft verzoeker ook de lopende huur niet betaald. De kale huurachterstand exclusief rente en kosten is inmiddels opgelopen tot € 8.591,05. Verweerster heeft ook contact opgenomen met de gemeente Rotterdam, maar ook hierop komt geen reactie.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 9 januari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 24 januari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 20 mei 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur voor de maand februari 2023 is reeds betaald via een voorschot. Daarnaast heeft de maatschappelijk werker verklaard dat hij zo spoedig mogelijk de laatste stukken voor de aanvraag van een Participatiewet-uitkering zal opsturen, maar in ieder geval uiterlijk 6 februari 2023. Hij heeft korte lijntjes met de medewerkers van W&I (dit blijkt ook uit de stukken in het dossier) en hij heeft verklaard dat de beoordeling van de aanvraag PW-uitkering snel kan plaatsvinden, zodat de uitkering eind februari 2023 uitgekeerd kan worden en verzoeker voldoende inkomsten heeft om de huur voor de maand maart 2023 tijdig te voldoen. Bovendien staat verzoeker onder beschermingsbewind. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 20 mei 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.