In deze zaak heeft verzoeker op 19 januari 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 2 februari 2023 bepaald. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de beschermingsbewindvoerder. Verzoeker, die sinds 16 januari 2023 onder beschermingsbewind staat, heeft verklaard dat hij de huur voor februari 2023 heeft voldaan en dat hij een aanvraag voor een uitkering zal indienen.
Verweerster, Stichting Hef Wonen, heeft het verzoek afgewezen en aangevoerd dat verzoeker al in 2021 een huurachterstand heeft laten ontstaan, wat heeft geleid tot een ontruimingsvonnis van 20 mei 2022. De huurachterstand is inmiddels opgelopen tot € 8.591,05. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. De rechtbank concludeert dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie, gezien de aankondiging van ontruiming.
De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker is om in de huurwoning te blijven en het schuldhulpverleningstraject te doorlopen, terwijl verweerster het vonnis van 20 mei 2022 wil uitvoeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, vooral omdat hij onder beschermingsbewind staat en de huur voor februari al is betaald. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden, en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.