ECLI:NL:RBROT:2023:7089

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
10/093831-23; 10/079697-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernielingen, bedreiging en belaging met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere vernielingen, bedreiging met zware mishandeling en belaging. De verdachte heeft in een periode van zes weken vijf keer de ruiten van de woning van de aangevers vernield en hen bedreigd via WhatsApp met zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan een eerder opgelegde gedragsaanwijzing, die hem verbood contact te hebben met de aangevers en zich in hun nabijheid te bevinden. De officier van justitie heeft vrijspraak geëist voor een van de tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank heeft de verdachte voor de meeste feiten schuldig bevonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 60 uur. Daarnaast zijn er contact- en locatieverboden opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de aangevers voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/093831-23; 10/079697-23
Datum uitspraak: 26 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R.L.I. Jansen, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen.
De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 7 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 1 t/m 6 ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 10/079697-23 onder 1 t/m 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van 2 jaar, bestaande uit een contactverbod met de aangevers en een gebiedsverbod om zich binnen een straal van 500 meter van hun woning te begeven, met de bepaling dat voor elke overtreding van het verbod 1 week vervangende hechtenis kan worden toegepast met een maximale duur van 6 maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de hiervoor bedoelde maatregel.

4.Vrijspraak 10/093831-23, feit 7

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 7 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring 10/093831-23, feit 1 t/m 3 en 5; 10/079697-23 feit 1 t/m 3

Het in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 1 t/m 3 en 5 en in de zaak met parketnummer 10/079697-23 onder 1 t/m 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend en die bekentenis vindt steun in andere bewijsmiddelen. Het tenlastegelegde zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.

6.Bewijsoverweging 10/093831-23, t.a.v. het onder 4 en 6 tenlastegelegde

6.1
Het onder 4 tenlastegelegde
6.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van bedreiging. De uitlating waarvan door de verdediging niet is betwist dat dit een strafbare bedreiging oplevert, kleurt ook de andere gedachtestreepjes in. De uitlatingen hangen met elkaar samen.
6.1.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de bedreiging. Het gedachtestreepje
‘Ik gooi een zoutzuur op jouw kk gezicht, doe alvast aangifte je gaat zien’betreft een strafbare bedreiging. De teksten onder de andere gedachtestreepjes kunnen niet tot zwaar lichamelijk letsel of de dood leiden, waardoor die teksten geen strafbare bedreiging opleveren.
6.1.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een strafbare bedreiging sprake moet zijn van een bedreiging met iets dat vrees opwekt, waardoor de persoonlijke rust en het gevoel van onveiligheid van de bedreigde wordt aangetast en tot belemmering van diens persoonlijke vrijheid kan leiden. Volgens vaste jurisprudentie dient voor de vraag of sprake is van een bedreiging niet alleen gekeken te worden naar de aard van de uitlating, maar ook naar de omstandigheden waaronder deze is gedaan en of daardoor bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat deze – in dit geval – zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In de beoordeling bestaat naast de aard, inhoud en omstandigheden waaronder de uitlating is gedaan tevens ruimte voor een contextuele benadering.
Anders dan door de verdediging is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat alle tenlastegelegde uitlatingen als bedreiging met zware mishandeling zijn te kwalificeren. De uitlatingen
‘Broer jij kan dalijk niet eens meer zien’en
‘Ik gooi een zoutzuur op jouw kk gezicht, doe alvast aangifte je gaat zien’vormen ieder op zich een strafbare bedreiging met zware mishandeling, die bij de aangever de reële vrees hebben kunnen doen ontstaan dat hem zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Ten aanzien van de uitlatingen ‘
Door jouw gaat je meid straks een hoop ellende krijgen voor de deur, denk goed na’en
‘Alvast sorry voor wat komen je laat ons geen keus’geldt naar het oordeel van de rechtbank dat zij, bezien in het licht van de hiervoor bedoelde uitlatingen en gezien de context waarin deze zijn gedaan, eveneens als zodanig zijn te kwalificeren. Daarbij komt betekenis toe aan het WhatsApp gesprek waarin die uitlatingen zijn gedaan. Zo vertelt de verdachte dat hij knock-out is geslagen, dat zijn broek en knieën open lagen en hij over de grond is gesleept. Ook stuurt hij dat ‘ze’ zijn gezicht kapot hebben geslagen. De verdachte stuurt een foto mee waarop te zien zou zijn dat hij een gat in zijn hoofd heeft, gevolgd door de tekst:
‘Je wil niet weten wat er gaat komen’.Deze berichten versterken de daaropvolgende tenlastegelegde uitlatingen, temeer nu de verdachte in de berichten meermalen spreekt over ‘ze’, waardoor de indruk wordt gewekt dat hij de aangever zal opzoeken samen met de personen die hem in elkaar zouden hebben geslagen. Ook door deze uitlatingen heeft bij de aangever de reële vrees kunnen ontstaan dat de verdachte hem – mogelijk vergezeld door (gewelddadige) anderen – zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
6.2.
Het onder 6 tenlastegelegde
6.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van belaging. Er is sprake van vijf vernielingen en een bedreiging. De verdachte is vijf keer bij aangevers langsgegaan, zelfs nadat hem een gedragsaanwijzing was gegeven. In de aangiftes is terug te lezen dat de aangeefster zich afvraagt wanneer de verdachte weer langskomt. Tijdens een van de vernielingen zaten zij en de aangever in de woonkamer op de bank, toen zij een baksteen de woning in zagen komen. Er is wisselend sprake van eendaadse- en meerdaadse samenloop.
6.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) bepleit. Er zit geen -voor vervolging wegens stalking noodzakelijke- klacht in het dossier, en geen klacht betekent geen vervolging. De klacht van [slachtoffer01] is onvoldoende specifiek. Subsidiair stelt de verdediging dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat zijn gedragingen onvoldoende stelselmatig zijn geweest om van belaging te kunnen spreken.
6.2.3.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat vervolging wegens belaging enkel plaatsvindt nadat daartoe een klacht is ingediend, als bedoeld in artikel 285b, tweede lid Sr. Vervolging van een klachtdelict, terwijl een klacht daartoe ontbreekt, leidt in beginsel tot de niet-ontvankelijkheid van het OM.
Uit het dossier blijkt dat aangever [slachtoffer01] op 13 april 2023 een klacht heeft ingediend met het uitdrukkelijke verzoek te vervolgen in verband met het feit dat hij thuis wordt opgezocht en omdat de ruiten van zijn woning worden vernield. De intentie van deze klacht is overduidelijk om de verdachte te vervolgen, zodat hij de aangever niet meer lastigvalt. Dat in de klacht niet expliciet de woorden ‘stalking’ of ‘belaging’ terugkomen, doet niet af aan die uitdrukkelijke wens van de aangever. De gedragingen ten aanzien waarvan de aangever vervolging wenst, zijn immers gedragingen die de verdachte in het kader van de belaging worden verweten.
De rechtbank verwerpt het verweer dat door aangever [slachtoffer01] geen (voldoende specifieke) klacht is ingediend inhoudende de wens tot vervolging wegens belaging.
De rechtbank stelt met de verdediging vast dat door aangeefster [slachtoffer02] geen klacht is ingediend in verband met belaging, zodat de verdachte in zoverre (partieel) zal worden vrijgesproken.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De verdachte heeft over een periode van zes weken tijd vijf maal de ruiten van de woning van de aangever vernield en hem bedreigd met zware mishandeling. Met name de vernieling van de ruiten is een gedraging die naar zijn aard een enorme inbreuk maakt op het persoonlijke leven van de aangever. De verdachte verscheen op ieder moment van de dag, maar met name ’s nachts bij de woning, waardoor de aangever steeds op zijn hoede was. Tekenend voor de stelselmatigheid van de gedragingen is dat de verdachte zelfs de houten platen voor de ruiten heeft bekogeld, die daar waren bevestigd omdat de ruiten nog niet waren vervangen na de eerdere vernielingen door de verdachte. De aangever was tenminste op twee momenten thuis en zag toen een steen in respectievelijk de woonkamer en slaapkamer binnenkomen. Naar aanleiding van de vernieling op 7 maart 2023 is aan de verdachte een gedragsaanwijzing uitgereikt, inhoudende een contactverbod met de aangevers en een locatieverbod voor hun straat, maar de gedragsaanwijzing heeft de verdachte er niet, evenmin als de dagen die hij in verzekering heeft doorgebracht, van weerhouden terug te keren en opnieuw de ruiten in te gooien. Deze omstandigheden samengenomen, maken dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van de aangever.
6.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 4 en 6 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/093831-23 bewezen.
6.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/093832-23 onder 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, die bekentenis steun vindt in andere bewijsmiddelen en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 1 t/m 3 en 5 ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 10/079697-23 onder 1 t/m 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/093831-23:
1.
hij op 5 april 2023 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten en de voordeur die geheel of ten dele aan [slachtoffer02] en [slachtoffer01] heeft vernield;
2.
hij op 5 april 2023 te Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van
Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 maart 2023, gegeven door de officier van justitie te Rotterdam, door zich op te houden in de [straatnaam] en zich aldaar bij de woning van [slachtoffer02] en [slachtoffer01] te bevinden;
3.
hij op 7 maart 2023 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten die geheel of ten dele aan [slachtoffer02] toebehoorden, heeft vernield;
4.
hij op 24 februari 2023 te Rotterdam, [slachtoffer01] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer01] berichten te sturen via WhatsApp, met daarin de teksten
- ' Broer jij kan dalijk niet eens meer zien' en
- ' Ik gooi een zoutzuur op jouw kk gezicht, doe alvast aangifte je gaat zien' en
- ' Door jouw gaat je meid straks een hoop ellende krijgen voor de deur, denk goed na' en- 'Alvast sorry voor wat gaat komen je laat ons geen keus',
;
5.
hij op 27 februari 2023 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten die geheel of ten dele aan [slachtoffer02] toebehoorden heeft vernield;
6.
hij in de periode van 24 februari tot en met 5 april 2023 te Rotterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer01] , door
- die [slachtoffer01] dreigende berichten te sturen, en
- zich meermalen op te houden bij de woning van die [slachtoffer01] , en
- meermalen ruiten te vernielen bij de woning van die [slachtoffer01] met het oogmerk die [slachtoffer01] , te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen;
ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/079697-23:
1.
hij op 21 maart 2023 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruitendie geheel of ten dele aan [slachtoffer02] en [slachtoffer01] toebehoorden, heeft vernield;
2.
hij op 16 maart 2023 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruitendie geheel of ten dele aan [slachtoffer02] en [slachtoffer01] toebehoorden, heeft vernield;
3.
hij op
meerderetijdstippen in de periode van 16 maart 2023 tot en met 21 maart 2023 te Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van
Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 maart 2023, gegeven door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, inhoudende dat verdachte zich niet mag ophouden in/op de [straatnaam] te Rotterdam en/of zich dient te onthouden van contact met [slachtoffer02] en [slachtoffer01] , door zich in voornoemde periode op te houden in de [straatnaam] te Rotterdam en
doorcontact te zoeken met die [slachtoffer02] en [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/093831-23:
1, 3, 5
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
2
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid onder b van het Wetboek van Strafvordering;
4, 6
eendaadse samenloop van
bedreiging met zware mishandeling
en
belaging;
ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/079697-23:
1, 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
3
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid onder b van het Wetboek van Strafvordering.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich binnen korte tijd schuldig gemaakt aan een reeks vernielingen van (met name) de ruiten van de woning van [slachtoffer02] en [slachtoffer01] , bedreiging van [slachtoffer01] en (mede hierdoor) aan belaging van die [slachtoffer01] . Doordat een aantal van de vernielingen heeft plaatsvonden in de periode dat tegen hem een gedragsaanwijzing, bestaande uit een contact- en gebiedsverbod, van kracht was, heeft de verdachte zich tevens meermalen schuldig gemaakt aan overtreding van die gedragsaanwijzing. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op het privéleven van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , hen materiële schade berokkend en hen angst aangejaagd. De verdachte heeft zijn wraakgevoelens vooropgesteld, hetgeen de rechtbank hem aanrekent.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van 15 juni 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
9.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 juli 2023. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
“De verdachte lijkt zijn praktische zaken op orde te hebben. Hij heeft een huurwoning, ontvangt een uitkering, zit in de schuldhulpverlening, lijkt voor zichzelf te kunnen zorgen en streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na. De verdachte wil graag werken, wat van belang is voor het ontstaan van een pro-sociaal netwerk en financieel gewin. Het dragen van de enkelband belemmert hem in zijn zoektocht naar een baan. Geadviseerd wordt in geval van een bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering sluit daarmee aan bij de conclusies uit de Pro Justitia-rapportage van 22 juni 2023, waarin geen noodzaak wordt gezien voor interventies”.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Psycholoog drs. [psycholoog01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 juni 2023. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
“Bij de verdachte is sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken en kenmerken van een autismespectrumstoornis, die beide aanwezig waren ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Er bestaat geen causaal verband tussen de antisociale persoonlijkheidstrekken en de kenmerken van een autismespectrumstoornis enerzijds, en de tenlastegelegde bedreiging, vernieling en overtreding van de gedragsaanwijzing. De verdachte heeft deze feiten doelbewust gepleegd, waarbij hij zijn wil en gedrag in vrijheid heeft kunnen bepalen.
Ten aanzien van de belaging is geen forensisch psychologisch onderzoek mogelijk”.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gezien de eis van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging, waaronder de namens de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zal de rechtbank echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Omdat de verdachte niet is gestopt met het plegen van vernielingen door de (justitiële) waarschuwingen, acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gezien de ernst van de feiten, acht de rechtbank daarnaast een taakstraf van de hierna te noemen duur passend en geboden.
Teneinde te voorkomen dat deze nieuwe strafbare feiten zal plegen zal aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 1 jaren worden opgelegd. De maatregel houdt in:
  • een gebiedsverbod om zich binnen een straal van 500 meter van de [adres02] , [postcode02] Rotterdam te bevinden, en;
  • een contactverbod met [slachtoffer02] (geboren op [geboortedatum02] 1984) en [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum03] 1998);
De maatregel is korter van kracht dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet aanleiding de termijn tot 1 jaar te beperken, vanwege de proeftijd die aan het voorwaardelijk strafdeel wordt gekoppeld en omdat de verdachte zich gedurende de periode dat hij geschorst was uit de voorlopige hechtenis niet schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten jegens de slachtoffers.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens voornoemde personen wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf maatregel passend en geboden.

10.Vorderingen benadeelde partijen

10.1.
Benadeelde partij [benadeelde01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 7 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.793,21 aan materiële schade.
10.1.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is verzocht de vordering af te wijzen, vanwege het ontbreken van een (rechtstreeks) verband tussen de gestelde schade en enig handelen van de verdachte. Er is integrale vrijspraak bepleit voor dit feit.
10.1.2.
Beoordeling
Nu de verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde in verband waarmede de vordering is ingediend, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
10.2.
Benadeelde partij [slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer02] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 1 t/m 3 en 5 en in de zaak met parketnummer 10/079697-23 onder 1 t/m 3 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.952,39 aan materiële schade, bestaande uit € 490,14 (noodvoorziening 5 april 2023), € 91,31 (pur, tape, isolatiematten), € 2.345,03 (noodvoorzieningen), € 4.464,11 (nieuwe ruiten en montage), € 475,= (schilderwerk), € 86,80 (camera’s), en een vergoeding van
€ 5.000,= aan immateriële schade.
10.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot matiging van de gevorderde materiële schade, met dien verstande dat de post voor nieuwe ruiten en montage wordt gematigd tot een bedrag van € 3.601,66 en de overige posten worden toegewezen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot matiging van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,=, gezien de verschillen met de aangehaalde jurisprudentie. De grondslag voor toewijzing is gelegen in artikel 6:106, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de verdachte het oogmerk had om de benadeelde partijen nadeel toe te brengen. Verzocht is de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren en het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de vordering ter vergoeding van de kosten voor de nieuwe ruiten, omdat onduidelijk is of de verzekering (een deel van) die kosten heeft uitgekeerd. De verdediging stelt zich op het subsidiaire standpunt dat de kosten die zijn gemaakt in verband met de noodvoorzieningen en camera’s toewijsbaar zijn. Voor herstel van de noodvoorzieningen had de aannemer kunnen worden aangesproken, zodat de kosten voor pur, tape en isolatiematten niet gemaakt hoefden te worden. Het schilderwerk lijkt het gevolg van het handelen van de aangevers, waardoor deze kosten niet voor rekening van de verdachte dienen te komen.
Door de verdediging is primair verzocht de immateriële schadevordering niet toe te wijzen, wegens het ontbreken van medische informatie ter onderbouwing van enig geestelijk letsel. De verdediging heeft subsidiair verzocht de vordering te matigen tot € 1.000,=, conform het standpunt van de officier van justitie.
10.2.3.
Beoordeling
Het staat vast dat aan de benadeelde partij door de in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 1 t/m 3 en 5 en in de zaak met parketnummer 10/079697-23 de onder 1 t/m 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding voldoende aannemelijk, met uitzondering van de kosten voor de nieuwe ruiten. De kosten voor de pur, tape en isolatiematten zijn een rechtstreeks gevolg van het ingooien van de ruiten. Dat de aangevers ervoor hebben gekozen zelf aan de slag te gaan, maakt dat niet anders. Deze kosten zijn derhalve toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de schilderkosten. Als de ruiten niet waren ingegooid, dan waren er geen nieuwe ruiten geplaatst en hadden ook de schilderkosten niet gemaakt hoeven worden. De kosten voor het schilderwerk zijn toewijsbaar. Deze kosten komen de rechtbank ook anderszins niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.089,94.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de wet noch de jurisprudentie verlangt dat herstelkosten reeds door de benadeelde partij zijn gemaakt alvorens voor toewijzing in aanmerking te komen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de kosten voor herstel € 3.601,66 bedragen, overeenkomstig de mail met offertes van 27 juni 2023 van
[naam01] . Dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank ziet in de bewezen feiten onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte het oogmerk had de benadeelde partijen immateriële schade toe te brengen. Het lijkt erop dat de verdachte het oogmerk had hen te dwingen iets te doen, namelijk geld (terug)geven. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de benadeelde partij door de bewezen feiten is aangetast
‘in de persoon op andere wijze’, als bedoeld in artikel 6:106, onder b, BW.
Van
‘aantasting in de persoon op andere wijze’als grondslag voor toekenning van immateriële schadevergoeding is in ieder geval sprake indien vastgesteld is dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het strafbare feit. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit blijkt dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als geen sprake is van geestelijk letsel, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat de benadeelde in zijn persoon is aangetast
‘op andere wijze’. In beginsel dient degene die zich hierop beroept de aantasting te onderbouwen met concrete gegevens, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de verdachte, gezien de aard, frequentie, intensiteit en impact van de bewezen verklaarde feiten, een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partijen gemaakt en is evident dat zij hierdoor immateriële schade hebben opgelopen. Dit levert een aantasting in de persoon op andere wijze op, ook als geen aantoonbaar geestelijk letsel is vastgesteld. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,=, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou betekenen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 27 februari 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij nog moet maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
10.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer02] een schadevergoeding betalen van € 8.089,94, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
10.3.
Benadeelde partij [slachtoffer01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 1 t/m 6 en in de zaak met parketnummer 10/079697-23 onder 1 t/m 3 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,= aan immateriële schade.
10.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot matiging van de immateriële schadevordering tot een bedrag van € 1.000,=, gezien de verschillen met de aangehaalde jurisprudentie. De grondslag voor toewijzing is gelegen in artikel 6:106, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de verdachte het oogmerk had om de benadeelde partij nadeel toe te brengen. Verzocht is de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren en het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is primair verzocht de gevorderde immateriële schadevordering niet toe te wijzen, wegens het ontbreken van medische informatie ter onderbouwing van enig geestelijk letsel. De verdediging heeft subsidiair verzocht de vordering te matigen tot
€ 1.000,=, conform het standpunt van de officier van justitie. De grondslag voor toewijzing van immateriële schadevergoeding, bestaande uit het oogmerk om de benadeelde partij nadeel toe te brengen, wordt betwist.
10.3.3.
Beoordeling
De rechtbank ziet in de bewezen feiten onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte het oogmerk had de benadeelde partij [slachtoffer01] immateriële schade toe te brengen. Het lijkt erop dat de verdachte het oogmerk had hem te dwingen iets te doen, namelijk geld (terug)geven. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de benadeelde partij door de bewezen feiten is aangetast
‘in de persoon op andere wijze’, als bedoeld in artikel 6:106, onder b, BW.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gezien de aard, frequentie, intensiteit en impact van het bewezen verklaarde een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij gemaakt en is evident dat hij hierdoor immateriële schade heeft geleden. Dit levert een aantasting in persoon op andere wijze op, ook als geen aantoonbaar geestelijk letsel is vastgesteld. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,=, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou betekenen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 27 februari 2023.
Nu een deel van de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij nog moet maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
10.3.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer01] een schadevergoeding betalen van € 1.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2023 en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 57, 184a, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 7 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/093831-23 onder 1 t/m 6 en in de zaak met parketnummer 10//079697-23 onder 1 t/m 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 44 (vierenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer02] , te betalen een bedrag van
€ 8.089,94 (zegge: achtduizendnegenentachtig euro en vierennegentig eurocent), bestaande uit € 7.089,94 aan materiële schade en
€ 1.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 8.089,94(hoofdsom,
zegge: achtduizendnegenentachtig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
75 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,= (zegge: duizend euro ), bestaande uit
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 1.000,=(hoofdsom,
zegge: duizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 1 (één) jaar, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden binnen een straal van 500 meter van de [adres02] , [postcode02] te Rotterdam;
2a. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer02] (geboren op [geboortedatum02] 1984) gedurende 1 (één) jaar na heden;
2b. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum03] 1998), gedurende 1 (één) jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast
voor de duur van 7 (zeven) dagen, met een totale duur van maximaal6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. C.H. van Breevoort-de Bruin en P. Putters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
10/093831-23
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 5 april 2023 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdere ruit(en) en/of de voordeur en/of (op
de voordeur bevestigde) houten pla(a)t(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 5 april 2023 te Rotterdam
opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel
509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de
gedragsaanwijzing d.d. 7 maart 2023, gegeven door de officier van justitie te
Rotterdam
door zich op te houden in/op de [straatnaam] en/of zich (aldaar) bij de de
woning van [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] te bevinden;
( art 184a lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 7 maart 2023 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruiten, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer02] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 24 februari 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer01] berichten te sturen via WhatsApp, met daarin de teksten
- ' Broer jij kan dalijk niet eens meer zien' en/of
- ' Ik gooi een zoutzuur op jouw kk gezicht, doe alvast aangifte je gaat zien' en/of
- ' Door jouw gaat je meid straks een hoop ellende krijgen voor de deur, denk goed
na' en/of
- ' Alvast sorry voor wat gaat komen je laat ons geen keus',
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 27 februari 2023 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer02] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
6
hij in of omstreeks de periode van 24 februari tot en met 5 april 2023 te Rotterdam,
althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01]
, door
- die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] veelvuldig, althans meermalen (dreigende) berichten
te sturen, en/of
- zich veelvuldig, althans meermalen op te houden bij de woning van die [slachtoffer02]
en/of [slachtoffer01] , en/of
- veelvuldig, althans meermalen ruit(en) en/of deur(en) te vernielen bij de woning
van die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01]
met het oogmerk die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] , te dwingen iets te doen, niet te doen,
te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
7
hij op of omstreeks 9 januari 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
200 euro en/of een kluis met inhoud, waaronder 2000 euro, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan restaurant [restaurant01] en/of [slachtoffer03] , in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
10/079697-23
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 21 maart 2023 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk meerdere, althans een, ruit(en), in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] , in elk geval aan
een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 16 maart 2023 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk meerdere, althans een, ruit(en), in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] , in elk geval aan
een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 maart 2023 tot en
met 21 maart 2023 te Rotterdam,
opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel
509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de
gedragsaanwijzing d.d. 7 maart 2023, gegeven door de officier van justitie in het
arrondissement Rotterdam
kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet mag ophouden in/op de
[straatnaam] te Rotterdam en/of zich dient te onthouden van contact met [slachtoffer02]
en [slachtoffer01] ,
door zich in voornoemde periode op te houden in/op de [straatnaam] te
Rotterdam en/of contact te zoeken met die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] ;
( art 184a lid 1 Wetboek van Strafrecht )