ECLI:NL:RBROT:2023:7101
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Opheffing vereffening van de nalatenschap en bevoegdheid van erfgenamen
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van mevrouw [naam01]. De verzoekster, die als vereffenaar is benoemd, heeft verzocht om de vereffening op te heffen op grond van artikel 4:209 lid 1 BW, omdat de baten van de nalatenschap als gering worden beschouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de erfgenamen niet bevoegd zijn om namens de nalatenschap in rechte op te treden, zoals bepaald in artikel 4:211 lid 2 BW. Hierdoor zijn de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vereffenaar onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een geringe waarde van de baten. Uit de overgelegde boedelbeschrijving blijkt dat de nalatenschap, exclusief de vereffeningskosten, een positief saldo van € 25.664,45 heeft. Aangezien de vereffening tot op heden € 2.874,02 heeft gekost, is het niet aannemelijk dat de vereffeningskosten de activa zullen overtreffen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wettelijke grond is om de vereffening op te heffen, aangezien deze is ingesteld ter bescherming van de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap.
De kantonrechter heeft de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek van de vereffenaar afgewezen. Tevens is er een verwijzing gedaan naar de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen, die de vereffenaar dient te volgen bij de afwikkeling van de nalatenschap.