ECLI:NL:RBROT:2023:718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
C/10/618766 / FA RK 21-3871
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.A.P. van Meer-Wijtvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekennen gezamenlijk gezag ondanks ernstige communicatieproblemen tussen ouders

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 januari 2023, is de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. van Gemeren, belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige, ondanks ernstige communicatieproblemen met de vrouw, die thans zonder advocaat is. De zaak betreft een verzoek tot het toekennen van gezamenlijk gezag en de regeling van zorg- en omgangsrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al jaren ernstige communicatieproblemen bestaan tussen de ouders, wat het risico met zich meebrengt dat de minderjarige klem komt te zitten tussen hen. De vrouw heeft echter geen opening geboden voor contact tussen de man en de minderjarige, wat de rechtbank als onwenselijk beschouwt voor de ontwikkeling van de minderjarige.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat het gezamenlijk gezag noodzakelijk is om de man een rol in het leven van de minderjarige te laten vervullen. De rechtbank heeft ook de rol van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond in de ondertoezichtstelling van de minderjarige benadrukt. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om een zorgregeling afgewezen, omdat de emotionele toestand van de minderjarige op dit moment geen ruimte biedt voor contact met de man. De rechtbank heeft de GI opgedragen om de nodige hulpverlening te organiseren en de man te betrekken bij de hulpverlening.

De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de dag van de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/618766 / FA RK 21-3871
Beschikking van 27 januari 2023 over het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling)
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. J.A. van Gemeren te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2],
thans zonder advocaat (advocaat voorheen mr. N. Schuerman te Rotterdam),
ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
In deze procedure is als belanghebbende aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 9 september 2021;
  • de brief van de zijde van de man van 5 januari 2022;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) van 1 juni 2022;
  • brief van de raad, met bijlage van 14 juni 2022;
  • de brief van de zijde van de man van 13 juni 2022;
1.2.
Van de zijde van de vrouw zijn twee brieven ingekomen van respectievelijk 30 december 2022 en 5 januari 2023. Deze brieven zijn geretourneerd, nu de vrouw deze zonder advocaat heeft ingediend.
1.3.
Bij afzonderlijke beschikking van 27 juni 2022 (zaakgegevens: C/10/639201/JR RK 22-1292) is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI) tot 27 december 2022 en is de behandeling met betrekking tot een verdere verlening van de ondertoezichtstelling aangehouden.
1.4.
Bij afzonderlijke beschikking van 20 december 2022 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 27 juni 2023.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 januari 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • partijen en advocaat voornoemd;
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam 3];
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 4].

2..De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 9 september 2021 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van het ouderlijk gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
2.2.
Op 30 december 2021 heeft de raad een negatieve terugmelding ontvangen van het Uniform Hulp Aanbod (UHA). De raad heeft aanleiding gezien een onderzoek te starten.
2.3.
Vervolgens heeft de raad het onderzoek uitgebreid met een beschermingsonderzoek en inmiddels is de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 27 juni 2023.
2.4.
In voornoemd raadsrapport van 1 juni 2022 adviseert de raad de rechtbank om de verzoeken van de man (met betrekking tot het ouderlijk gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling) aan te houden voor de duur van negen maanden in afwachting van de bevindingen van de ingezette hulp (in het kader van de ondertoezichtstelling).
Voor dit moment acht de raad een wijziging van het gezag niet in het belang van de minderjarige omdat daarvoor de communicatie tussen de ouders te slecht is en het wantrouwen tussen de ouders te groot. Indien tussen de ouders contact, over beslissingen de minderjarige aangaande, op een gedwongen wijze moet gaan plaatsvinden zal de minderjarige mogelijk klem en verloren raken tussen de ouders.
Ook ziet de raad op dit moment geen mogelijkheden om tot een omgangsregeling te komen tussen de man en de minderjarige omdat uit het onderzoek blijkt dat er bij de minderjarige op het emotionele vlak nu geen ruimte is om het contact met de man aan te gaan. Daarvoor spelen er bij haar te veel gevoelens van angst, onveiligheid en teleurstelling een grote rol. Deze grote weerstand tegen omgang en gevoelens maakt volgens de raad dat het thans forceren van omgang niet in het belang van de minderjarige is. Het organiseren van de noodzakelijke hulpverlening voor de minderjarige heeft nu de prioriteit, waarbij de raad hulpverlening adviseert in de vorm van systeemtherapie bij bijvoorbeeld De Viersprong, waarbij de minderjarige kan worden ondersteund bij het negatieve beeld dat zij van de man heeft en het verwerken van de ingrijpende gebeurtenissen die de minderjarige in het gezin heeft ervaren. Voor de man acht de raad het belangrijk dat hij zich aanmeldt voor deskundige hulp, bijvoorbeeld psycho-educatie, zodat hij de minderjarige beter leert begrijpen in de context van de scheiding en wat hij zelf kan doen om de verstandhouding met de minderjarige te verbeteren.
2.5.
De kinderrechter overweegt als volgt.
De ondertoezichtstelling van de minderjarige is recentelijk verlengd. Op de mondelinge behandeling is door de GI naar voren gebracht dat zij, ondanks diverse pogingen hiertoe, geen contact kunnen krijgen met zowel de vrouw als met de minderjarige. De GI heeft hierdoor geen zicht op de situatie van de minderjarige en de situatie van de minderjarige bij de vrouw thuis. De vrouw houdt ieder contact met de GI af.
De man is niet betrokken bij de ondertoezichtstelling, omdat hij geen ouderlijk gezag heeft. Op dit moment is de man verstoten van iedere vorm van informatie over de minderjarige.
Met betrekking tot het ouderlijk gezag
2.6.
De rechtbank zal op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling de man samen met de vrouw belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige en overweegt hiertoe als volgt.
2.6.1.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.6.2.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
2.6.3.
Hoewel vast staat dat er tussen partijen al jaren ernstige communicatieproblemen bestaan en gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat de minderjarige klem komt te zitten tussen haar beide ouders, leidt eenhoofdig gezag ertoe dat de andere ouder geheel uit het leven van de minderjarige wordt geweerd.
De vrouw biedt namelijk op geen enkele wijze opening aan de man om nog betrokken te zijn in het leven van de minderjarige. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan in 2012 is er tussen de man en de minderjarige altijd sprake geweest van omgang en deze omgang is begin 2021 door de vrouw gestopt en sindsdien heeft de man geen contact of enige informatie meer kunnen krijgen met en over de minderjarige. Het is de rechtbank niet gebleken van enig aanknopingspunt of vooruitzicht dat de opstelling van de vrouw op korte termijn zal veranderen. Evenmin is de rechtbank gebleken dat de vrouw hulp heeft ingeschakeld of accepteert om haar weerstand tegen contact met de man, ook als dit alleen contact betreft met betrekking tot de minderjarige, weg te nemen. Op dit moment wordt de man volledig uit het leven van de minderjarige geweerd door de vrouw. Dit acht de rechtbank allerminst in het belang van de minderjarige.
2.6.4.
Naast dat het ouderlijk gezag inhoudt dat een ouder beslissingsbevoegd is in het kader van de verzorging en opvoeding van het kind omvat het ouderlijk gezag bovendien ingevolge het bepaalde in artikel 1:247 lid 3 BW mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen.
Door de minderjarige ieder contact met de man te onthouden veronachtzaamt de vrouw naar het oordeel van de rechtbank hierdoor op grove wijze haar verplichting de ontwikkeling van de banden tussen de minderjarige en haar vader te bevorderen. Aangezien de vrouw zo duidelijk tegen het belang van de minderjarige handelt, acht de rechtbank het onverantwoord dat zij als enige het gezag over de minderjarige heeft.
Bij deze beslissing neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de minderjarige onder toezicht is gesteld van de GI en dat de jeugdbeschermer dient te waken over de communicatie tussen de ouders. Wanneer beide ouders (en met name de vrouw) de aanwijzingen van de GI volgen en open staan voor de hulpverlening die vanuit de GI wordt aangeraden kan dit tot verbetering van de situatie leiden. Van belang is dat de vrouw gaat beseffen dat de man een rol in het leven van de minderjarige moet kunnen vervullen, omdat dit van groot belang is voor de sociale en emotionele ontwikkeling.
Met betrekking tot de zorgregeling
2.7.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.7.1.
De man en de minderjarige hebben recht op contact met elkaar. Op dit moment zijn er zorgen over de minderjarige en de rechtbank is met de raad van oordeel dat omgang tussen de man en de minderjarige op dit moment niet in het belang van de minderjarige is, nu uit het raadsrapport blijkt dat er bij de minderjarige op het emotionele vlak op dit moment geen ruimte is om het contact met de man aan te gaan. Het organiseren van de noodzakelijke hulpverlening voor de minderjarige heeft nu de prioriteit.
Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
2.7.2.
De rechtbank gaat er vanuit dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling er alles aan zal doen dat er zo spoedig mogelijk contact gaat plaatsvinden met de vrouw en de minderjarige en dat op korte termijn passende hulpverlening voor de minderjarige zal worden geëntameerd. Omdat de man bij beschikking van heden is belast met het ouderlijk gezag, zal hij ook in de ondertoezichtstelling als belanghebbende worden aangemerkt en zullen er ook met hem gesprekken worden gevoerd.
De rechtbank gaat er vanuit dat de GI de man gaat betrekken bij de hulpverlening die in het kader van de ondertoezichtstelling aan de minderjarige geboden gaat worden. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat de GI op het moment dat de draagkracht van de minderjarige dit toelaat zal bezien wat nodig is om het contact tussen de minderjarige en de man te herstellen.
Proceskosten
2.8.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
belast de man mede[[c]] met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst af het door de man meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.P. van Meer-Wijtvliet, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier P. Mansveld-Spierings op 27 januari 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.