5.2Nadat voor de zitting van 29 september 2022 zaken uitgevallen waren, heeft de rechtbank in overleg met beide partijen, onder meer deze zaak in een laat stadium alsnog op de zitting gepland. Daarbij heeft de rechtbank zaken uitgezocht waarin al een verweerschrift en taxatierapport aanwezig waren Verweerder heeft hiermee ingestemd en daarbij niet aangegeven dat hij nog nadere stukken wilde indienen.
Verweerder heeft vervolgens nog een taxatierapport ingediend, waarin bij de onderbouwing van de waarde een vergelijkingsobject, dat in het eerdere taxatierapport van 2 december 2021 werd gebruikt, weggelaten en heeft drie nieuwe vergelijkingsobjecten toegevoegd.
De rechtbank vindt – de omstandigheden en belangen van beide partijen afwegend – dat eiser door het acht dagen voor de zitting inbrengen van een bijna geheel nieuw taxatierapport zodanig in zijn belangen is geschaad, dat de rechtbank dit taxatierapport niet bij haar beoordeling betrekt.
6. De rechtbank zal daarom aan de hand van het taxatierapport van 2 december 2021 beoordelen of verweerder slaagt in zijn bewijslast.
7. Verweerder onderbouwt de waarde met de verkoopcijfers van [adres 2], [adres 3] en [adres 4].
De rechtbank vindt deze objecten goed bruikbaar in de waardering, omdat deze vlakbij de onroerende zaak liggen, net als de onroerende zaak tussenwoningen zijn, van hetzelfde bouwjaar zijn en ook heel goed vergelijkbaar zijn wat inhoud en perceeloppervlakte betreft.
Eiser bestrijdt de bruikbaarheid van de vergelijkingsobjecten ook niet, maar voert aan dat bij het object [adres 3] de voorzieningen en het onderhoud ten onrechte als matig worden bestempeld. Dit is juist het geval bij de onroerende zaak, maar daar stelt verweerder de voorzieningen en het onderhoud ten onrechte op gemiddeld, aldus eiser.
De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Hoewel uit de door eiser overgelegde foto’s volgt dat de onroerende zaak er enigszins gedateerd uitziet en wat gebreken heeft, zoals een scheur in de voorgevel en een zichtbare gasleiding bij de trap, vindt de rechtbank dit niet zodanig dat de staat van onderhoud daardoor als matig moet worden gekwalificeerd. Dat de keuken 15 jaar oud is en er een gaskachel aanwezig is, betekent op zich zelf nog niet dat de voorzieningen van de onroerende zaak op matig moeten worden gezet.
Dat bij [adres 3] voorzieningen en onderhoud niet matig, maar gemiddeld zijn, voert eiser pas ter zitting aan. Een onderbouwing hiervoor ontbreekt ook, zodat de rechtbank uitgaat van de kwalificaties hiervoor zoals door verweerder aangehouden.
8. Eiser voert verder aan dat de verkoop van [adres 4] niet op de vrije markt tot stand is gekomen, maar gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door verweerder, maakt hij dat niet aannemelijk. Stukken waaruit dit blijkt heeft eiser namelijk niet in geding gebracht en een andere onderbouwing ontbreekt.
9. Uit de verkopen van [adres 2], [adres 3] en [adres 4] volgt een gemiddelde verkoopprijs op de waardepeildatum van (afgerond) € 197.000,-, dus ruim boven de vastgestelde waarde, waarbij ook nog de voorzieningen en het onderhoud van [adres 3] matig zijn en [adres 3] en [adres 4] een wat kleiner woonoppervlak hebben.
[adres 3] is als buurwoning wat ligging betreft het beste vergelijkingsobject en deze is op de waardepeildatum voor € 8.000,- minder dan de vastgestelde waarde verkocht, maar rekening houdend met het verschil in onderhoud en voorzieningen en het iets kleinere woonoppervlak, onderbouwt deze verkoop dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Dat bij de onroerende zaak rekening moet worden gehouden met de wet van de afnemende meeropbrengst, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, vindt de rechtbank bij een verschil van 5 m² niet in de rede liggen.
[adres 2] heeft hetzelfde woonoppervlak en perceeloppervlak en is ook wat VLOK-factoren helemaal gelijk aan de onroerende zaak en heeft op de waardepeildatum een verkoopprijs van € 212.000,-. Ook [adres 4] heeft een verkoopprijs die hoger ligt dan de vastgestelde waarde.
De slotsom is dan dat verweerder hiermee aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
Het eigen verkoopcijfer en de vraag of dit al dan niet op de vrije markt tot stand is gekomen, is dan niet meer van belang.
10. Eiser heeft in bezwaar een taxatierapport overgelegd. Voor zover eiser hier nog naar verwijst in beroep, doet dit aan het voorgaande niet af.
In dit rapport wordt geconcludeerd tot een waarde van € 174.000,-, maar een toelichting hoe deze waarde vanuit de in het taxatierapport genoemde verkopen [adres 2], [adres 3] en [adres 5] is te herleiden, ontbreekt. Bovendien zijn [adres 2] en [adres 3] door verweerder ook als vergelijkingsobject gebruikt en daarover heeft de rechtbank hiervoor al geoordeeld dat deze de beschikte waarde van € 190.000,- onderbouwen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.