ECLI:NL:RBROT:2023:7266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
FT EA 23/293
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoekster. Verzoekster had op 23 maart 2023 een verzoek ingediend om een schuldeiser, [schuldeiser], te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Deze regeling hield in dat verzoekster 19,05% aan de preferente schuldeisers en 9,62% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Verzoekster had vijf schuldeisers, waarvan één preferente en vier concurrente, met een totale vordering van € 13.163,94. De aangeboden regeling was gebaseerd op de NVVK-norm en hield rekening met de afloscapaciteit van verzoekster, die momenteel onder beschermingsbewind staat en in behandeling is voor psychische problematiek.

Tijdens de zitting op 26 mei 2023 heeft [schuldeiser] zich verzet tegen de aangeboden regeling, stellende dat zijn vordering voortvloeit uit onrechtmatig handelen door verzoekster, waarvoor hij in 2017 is veroordeeld. De rechtbank heeft de belangen van [schuldeiser] afgewogen tegen die van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat het belang van [schuldeiser] bij het verhalen van zijn vordering zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om van haar schulden af te komen. De rechtbank oordeelde dat [schuldeiser] in redelijkheid niet kon worden verplicht om in te stemmen met de schuldregeling, gezien de aard van de vordering en de gevolgen van de strafrechtelijke veroordeling van verzoekster.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot gedwongen schuldregeling afgewezen, met de overweging dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 3 juli 2023
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 23 maart 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], hierna te noemen: [schuldeiser];
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Rosmalen Gerechtsdeurwaarders B.V. heeft, namens [schuldeiser], voorafgaand aan de zitting stukken ingediend.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoekster, voorafgaand aan de zitting aanvullende stukken ingediend.
Ter zitting van 26 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer S. de Bruijn, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • mevrouw I. Oliveira, werkzaam bij Budget Solutions B.V. (hierna te noemen beschermingsbewindvoerder);
  • [schuldeiser], verweerder;
  • de heer mr. F. Lussi, werkzaam bij Rosmalen Gerechtsdeurwaarders B.V. namens [schuldeiser],
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota aan de rechtbank overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijf schuldeisers, waarvan één preferente en vier concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben volgens het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsanering in totaal een bedrag van € 13.163,94 van verzoekster te vorderen. Volgens de aanbiedingsbrief van d.d. 25 november 2022 gaat het om een bedrag van € 15.125,67. Verzoekster heeft bij brief van 25 november 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 19,05% aan de preferente schuldeisers en 9,62% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar uitkering op grond van de Participatiewet. Verzoekster is thans in behandeling voor haar psychische problematiek. Zij is derhalve op dit moment niet in staat om te werken. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan. Verzoekster staat bovendien sinds 11 januari 2021 onder beschermingsbewind, het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Vier schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 7.594,46 op verzoekster.

3..Het verweer

[schuldeiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dwangakkoord moet worden afgewezen. De vordering van [schuldeiser] vloeit voort uit een door verzoekster gepleegd misdrijf, waarvoor zij in november 2017 is veroordeeld door een meervoudige strafkamer. De burgerlijke rechter heeft vervolgens in maart 2020 aan [schuldeiser] een schadevergoeding toegekend voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van het handelen van verzoekster. [schuldeiser] ondervindt tot op de dag van vandaag fysieke en mentale belemmeringen als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen. Deze vordering is niet te goeder trouw ontstaan. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [schuldeiser] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 57,69% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [schuldeiser] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Verzoekster is bij vonnis van de kantonrechter van 18 maart 2020 veroordeeld aan [schuldeiser] te betalen een bedrag van € 6.585,40 bestaande uit materiële- en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering bedraagt thans € 7.594,46. Deze verplichting tot betaling van schadevergoeding vloeit voort uit onrechtmatig handelen, bestaande uit een poging tot zware mishandeling van [schuldeiser] door verzoekster en opzettelijke brandstichting in de woning van [schuldeiser], waarvoor verzoekster is veroordeeld bij strafrechtelijk vonnis van 21 november 2017. De strafrechter heeft [schuldeiser] in die zaak niet-ontvankelijk verklaard voor het deel van zijn vordering dat zag op immateriële schadevergoeding en heeft daarbij bepaald dat [schuldeiser] die vordering bij de burgerlijke rechter kon aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de aard en ernst van de gedragingen die hebben geleid tot de schade (en het vorderingsrecht) van [schuldeiser], voort dat van [schuldeiser] niet verwacht hoeft te worden dat hij instemt met het saneren van deze vordering. Zijn belang om deze vordering te (kunnen) blijven verhalen op het inkomen en vermogen van verzoekster, weegt zwaarder dan het belang van verzoekster om van haar schuld te worden bevrijd. Daarbij is relevant dat [schuldeiser] in het geval de wettelijke de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn (zoals subsidiair is verzocht), na afloop van die regeling waarschijnlijk in staat is om zijn vordering verder op het vermogen van verzoekster te verhalen, gelet op het bepaalde in artikel 358 lid 4 Fw. Dit artikel bepaalt dat bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling geen schone lei wordt verkregen ten aanzien van vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling of uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter nadat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht (zoals hier aan de orde). Dergelijke vorderingen zijn dus uitgezonderd van de werking van de ‘schone lei’.
Dat betekent dat [schuldeiser] naar waarschijnlijkheid aanmerkelijk slechter af is indien hij wordt gedwongen in te stemmen met het minnelijke voorstel van verzoekster, dan wanneer de wettelijke schuldsanering op verzoekster van toepassing zou zijn (zoals subsidiair verzocht).
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2023.