ECLI:NL:RBROT:2023:7267
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in verplichtingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2023 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De bewindvoerder had de rechter-commissaris verzocht om de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen, wat op 26 april 2023 is goedgekeurd. Tijdens de zitting op 22 juni 2023 was de schuldenares niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep. De bewindvoerder heeft aangevoerd dat de schuldenares meerdere verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet is nagekomen, waaronder de sollicitatieverplichting en de afdrachtverplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares een aanzienlijke nieuwe schuld heeft laten ontstaan van € 77.289,83, die voortvloeit uit het niet opgeven van contante inkomsten uit haar onderneming bij de uitkeringsinstantie. Dit heeft geleid tot de intrekking van haar uitkering en een terugvordering van de ontvangen uitkeringen.
De rechtbank oordeelt dat de schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De schuldsaneringsregeling biedt de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen, maar vereist dat de schuldenaar zich actief inspant om aan de verplichtingen te voldoen. De rechtbank concludeert dat de schuldenares geen blijk heeft gegeven van een saneringsgezinde houding en dat haar tekortkomingen niet voldoende zijn te rechtvaardigen. Daarom wordt de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en d, van de Faillissementswet. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, maar er zijn geen baten beschikbaar om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake is van een faillissement van rechtswege.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd en het salaris van de bewindvoerder wordt vastgesteld op maximaal € 3.389,35. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.