In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2023 uitspraak gedaan over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 5 juni 2015 door de rechtbank is uitgesproken. De partijen, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit hebben, zijn op 14 mei 1997 te Rotterdam gehuwd en hebben drie kinderen. De rechtbank heeft bepaald dat er een wachtperiode van zes maanden wordt aangehouden, zodat de vrouw de gelegenheid krijgt om een andere woning te zoeken of de gezamenlijke woning zelf te kopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de omvang van de gemeenschap 26 november 2013 is, de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de woning, de hypothecaire lening, een flexibel krediet en een levensverzekeringspolis tot de gemeenschap behoren. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verdeling, stellende dat zij in de woning kan blijven wonen totdat de kinderen uit huis zijn. De rechtbank heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat het niet redelijk is om de man langer in de onverdeeldheid te laten zitten. De rechtbank heeft de vrouw een termijn van zes maanden gegeven om de woning te verkrijgen, waarna de woning verkocht moet worden als dit niet lukt. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de verdeling van de levensverzekeringspolis en de gezamenlijke schuld aan de zus van de vrouw. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.