ECLI:NL:RBROT:2023:729

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
C/10/619135 / HA ZA 21-468
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling ontbonden huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met wachtperiode voor woningverdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2023 uitspraak gedaan over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 5 juni 2015 door de rechtbank is uitgesproken. De partijen, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit hebben, zijn op 14 mei 1997 te Rotterdam gehuwd en hebben drie kinderen. De rechtbank heeft bepaald dat er een wachtperiode van zes maanden wordt aangehouden, zodat de vrouw de gelegenheid krijgt om een andere woning te zoeken of de gezamenlijke woning zelf te kopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de omvang van de gemeenschap 26 november 2013 is, de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de woning, de hypothecaire lening, een flexibel krediet en een levensverzekeringspolis tot de gemeenschap behoren. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verdeling, stellende dat zij in de woning kan blijven wonen totdat de kinderen uit huis zijn. De rechtbank heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat het niet redelijk is om de man langer in de onverdeeldheid te laten zitten. De rechtbank heeft de vrouw een termijn van zes maanden gegeven om de woning te verkrijgen, waarna de woning verkocht moet worden als dit niet lukt. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de verdeling van de levensverzekeringspolis en de gezamenlijke schuld aan de zus van de vrouw. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619135 / HA ZA 21-468
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr.drs. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.B. Kloosterman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 20 mei 2021, met producties;
 de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
 de aantekening van de griffier dat op 12 oktober 2021 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden waarbij partijen met hun advocaten aanwezig waren;
 de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte wijziging van eis, van 10 november 2021, met producties;
 de akte tevens houdende wijziging van eis van [gedaagde01] van 8 december 2021, met producties;
 de aantekening van de griffier dat op 28 september 2022 een voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden waarbij partijen met hun advocaten aanwezig waren;
 de op 19 oktober 2022 door [eiser01] ingediende producties;
 de akte, tevens houdende wijziging van eis, van 9 november 2022 van [gedaagde01] , met productie;
 het B16-formulier van [eiser01] (bezwaar tegen wijziging van eis);
 de antwoordakte (op de wijziging van eis) van [eiser01] van 23 november 2022.
1.2.
Op 12 oktober 2021 heeft de eerste mondelinge behandeling plaatsgevonden bij mr. R.J. van Boven. Partijen waren daarbij aanwezig met hun advocaten. [eiser01] is toen in de gelegenheid gesteld om een conclusie te nemen en [gedaagde01] om daarop te reageren.
1.3.
Op 28 september 2022 heeft de tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden voor de rechter die dit vonnis wijst. Partijen waren hierbij wederom aanwezig met hun advocaten. De rechtbank heeft [eiser01] in de gelegenheid gesteld om aanvullende producties in te dienen en [gedaagde01] om hierop te reageren. [gedaagde01] heeft vervolgens haar eis gewijzigd. De rechtbank heeft [eiser01] in de gelegenheid gesteld om op de gewijzigde eis te reageren.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 14 mei 1997 te Rotterdam met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen aan de [adres01] te [naam01] (hierna: de woning). [gedaagde01] woont op dit moment samen met de drie kinderen van partijen in de woning.
2.3.
Op 26 november 2013 heeft [gedaagde01] een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Op 5 juni 2015 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 3 maart 2016 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand te Rotterdam.
2.4.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 11 maart 2016 het verzoek van [gedaagde01] afgewezen om de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te gelasten op de door haar voorgestelde wijze. De reden van de afwijzing was dat partijen niet tijdig en ook onvoldoende informatie hebben verschaft aan de rechtbank.
2.5.
[gedaagde01] is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van 11 maart 2016. Het gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 1 maart 2017 het verzoek van [gedaagde01] afgewezen, omdat partijen tijdens de zitting in hoger beroep volledige overeenstemming hadden bereikt over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser01] wil graag dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap volledig wordt verdeeld. Hij vordert daarom – samengevat en na wijziging van eis – de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen door te bepalen dat:
  • als peildatum voor de omvang van de gemeenschap 26 november 2013 wordt gehanteerd, en als peildatum voor de waarde de datum van feitelijke verdeling;
  • de woning wordt verkocht aan een derde, en na aflossing van de hypothecaire geldlening de overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, of de eventuele restschuld bij helfte tussen hen wordt gedragen;
  • het flexibel krediet door partijen voor een gelijk deel wordt gedragen;
  • het saldo op de levensverzekeringspolis bij Nationale Nederlanden bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
Tevens vordert [eiser01] om aan hem vervangende toestemming te verlenen die handelingen te verrichten die nodig zijn om een zo spoedig mogelijke levering en overdracht van de woning te bewerkstelligen, waarbij de vervangende toestemming in de plaats treedt van de toestemming of medewerking van [gedaagde01] , alsmede dat de uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden ex artikel 3:300 BW. Daarnaast vordert [eiser01] om [gedaagde01] te bevelen hem op eerste verzoek toegang te verlenen tot de woning, desnoods met behulp van de sterke arm, alles kosten rechtens, en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] . [gedaagde01] legt daaraan het volgende ten grondslag. Zij heeft na de scheiding met [eiser01] afgesproken dat zij in de woning kan blijven wonen (en de woning niet verdeeld zou hoeven te worden) totdat de kinderen uit huis zouden zijn. Daarnaast heeft [eiser01] volgens [gedaagde01] te weinig gesteld of onderbouwd. Er is onvoldoende informatie om het flexibel krediet te verdelen, omdat onduidelijk is wie wat heeft betaald. Ditzelfde geldt voor de hypotheek en de levensverzekeringspolis.
in reconventie
3.3.
[eiseres01] acht de door [verweerder01] overgelegde stukken onvoldoende, wat volgens haar leidt tot onnodig doorprocederen, en verzoekt om -ex artikel 22 Rv- een duidelijke instructie aan [verweerder01] te geven om te bereiken dat op basis van juiste en volledige informatie een oordeel kan worden gegeven, en tot dat moment de beslissing aan te houden.
3.4.
Volgens [eiseres01] heeft zij zelf een gezamenlijke schuld van € 5.000,- aan haar zus voldaan, zodat zij een vordering op [verweerder01] heeft van € 2.500,-. Daarnaast hebben partijen volgens [eiseres01] afgesproken dat de kosten voor de kinderen € 500,- per maand zouden bedragen en zij een gezamenlijke rekening daartoe zouden openen. Een gezamenlijke rekening is echter nooit geopend en [verweerder01] heeft nooit betaald voor de kinderen. [eiseres01] heeft die kosten zelf gedragen. Na wijziging van eis vordert [eiseres01] in reconventie het volgende:
  • om eerst een oordeel te geven zodra de aanhangige alimentatieprocedure tussen partijen is afgerond, en de verdeling aan te houden totdat alle aanspraken over en weer vaststaan, en [verweerder01] zijn alimentatieverplichtingen die daaruit ontstaan, zal hebben voldaan;
  • om, in het geval de vordering van [verweerder01] tot verdeling van de woning wordt toegewezen, [eiseres01] een termijn van een jaar te geven na het wijzen van het vonnis, om uit te zien naar een andere woning of te proberen om de woning zelf te verkrijgen, alvorens de verdeling daadwerkelijk kan worden geeffectueerd.
Voorts vordert [eiseres01] – samengevat – [verweerder01] te veroordelen aan haar te voldoen:
  • een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag dat [verweerder01] verschuldigd zal zijn na het einde van de tussen partijen aanhangige alimentatieprocedure, subsidiair waarbij dit bedrag wordt verrekend met een eventuele aanspraak van [verweerder01] uit hoofde van de vast te stellen verrekening;
  • een bedrag van € 282,62 terzake van kinderalimentatie, jaarlijks met ingang van 1 januari 2022 te vermeerderen met het op grond van artikel 1:402a BW vast te stellen indexeringspercentage;
  • de kosten van deze procedure;
  • het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
[verweerder01] is het ermee eens dat hij de helft van de schuld aan de zus aan [eiseres01] moet betalen. Hij voert echter verweer voor wat betreft de alimentatie. Volgens [verweerder01] moet een dergelijke aanspraak worden ingediend via een verzoekschrift bij de familierechter. Er loopt daar al een alimentatieprocedure. Ook hebben partijen volgens [verweerder01] nooit kinderalimentatie afgesproken, maar alleen een regeling getroffen voor de verdeling van de kosten van de kinderen, met het openen een kinderrekening, aan welke regeling nooit uitvoering is gegeven. Er is niets in rechte vastgesteld. [verweerder01] verzet zich tegen de vordering om [eiseres01] een jaar te geven om uit te zien naar een andere woning, omdat [eiseres01] volgens hem al voldoende tijd heeft gehad. [verweerder01] is het er ook niet mee eens dat de beslissing wordt aangehouden hangende de alimentatieprocedure, en dat hij op basis van artikel 22 Rv nog nadere gegevens zou moeten overleggen.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie
Internationaal karakter
4.1.
[eiser01] vordert de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. Er is daarom sprake van een zaak met een internationaal karakter. In de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2015 is overwogen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, ook ten aanzien van het huwelijksvermogensregime, en verder dat het Nederlandse recht van toepassing is op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank ziet geen reden om hier nu anders over te oordelen.
Aanhoudingsverzoek [gedaagde01] ex artikel 22 Rv
4.2.
[gedaagde01] verzoekt -ex artikel 22 Rv- om een duidelijke instructie aan [eiser01] te geven om te bereiken dat op basis van juiste en volledige informatie een oordeel kan worden gegeven, en tot dat moment de beslissing aan te houden. Zij acht de door [eiser01] tot nu toe overgelegde stukken ontoereikend. Volgens [gedaagde01] kan de omvang van de gemeenschap niet goed worden vastgesteld omdat [eiser01] steeds maar nalaat aan te tonen wat hij heeft afgelost op de levensverzekering en het krediet. Verdeling van de gemeenschap is volgens [gedaagde01] nu onmogelijk. [eiser01] is het niet eens met het verzoek om aan hem een instructie te geven. Zijns inziens heeft hij zijn vorderingen voldoende onderbouwd en is het juist [gedaagde01] die nalaat haar stelling omtrent haar eigen aflossingen te onderbouwen.
4.3.
Op grond van artikel 22 Rv kan de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende, bescheiden over te leggen. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid van de rechter, waarvan de rechter ambtshalve gebruik kan maken, maar ook op verzoek van een van de partijen.
4.4.
Volgens [gedaagde01] heeft [eiser01] nagelaten om zijn betalingen te onderbouwen en kan daarom niet tot een verdeling worden gekomen. [eiser01] betwist dat hij onvoldoende onderbouwing heeft verschaft. Wat daar ook van zij, een overzicht van alle betalingen over en weer is niet (strikt) noodzakelijk om de vordering van [eiser01] te kunnen beoordelen. Hij vordert immers een verdeling bij helfte, en dat laat onverlet dat partijen over en weer daarna nog tot nadere verrekening zouden kunnen komen. Daarbij komt dat [gedaagde01] zelf ook geen overzicht heeft aangeleverd van haar betalingen. De rechtbank zal het verzoek om een instructie te geven aan [eiser01] , gezien het bovenstaande, afwijzen.
Aanhoudingsverzoek van [gedaagde01] om alimentatieprocedure af te wachten
4.5.
[gedaagde01] heeft in haar akte van 8 december 2021 ook om aanhouding van de procedure verzocht, omdat zij in december 2021 een verzoekschrift heeft ingediend bij de familierechter om de alimentatie juist en volledig te laten vaststellen. Dit aanhoudingsverzoek is eerder afgewezen, omdat [gedaagde01] onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat, als de alimentatieprocedure wordt afgewacht en deze gunstig voor haar uitpakt, zij de woning zal kunnen kopen en aan [eiser01] zijn deel van de overwaarde kan uitbetalen. De rechtbank ziet om dezelfde reden ook nu geen aanleiding om de uitspraak aan te houden in afwachting van de beschikking in de alimentatieprocedure, zoals [gedaagde01] in haar akte van 9 november 2022 verzocht heeft. De betreffende vordering van [gedaagde01] zal worden afgewezen.
Tweede wijziging van eis van [gedaagde01]
4.6.
In haar akte van 9 november 2022 heeft [gedaagde01] opnieuw haar eis gewijzigd, en gevorderd om -in het geval de vordering van [eiser01] tot verdeling van de woning wordt toegewezen- haar een termijn van een jaar te geven, na het wijzen van het vonnis, om uit te zien naar een andere woning of te proberen deze zelf te verkrijgen, alvorens de verdeling daadwerkelijk kan worden geeffectueerd. [eiser01] heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging in deze stand van de procedure, en heeft zich op het standpunt gesteld dat de eiswijziging ook inhoudelijk moet worden afgewezen. De rechtbank heeft het bezwaar van [eiser01] tegen het tijdstip van de eiswijziging afgewezen, omdat op grond van artikel 130 lid 1 Rv [gedaagde01] haar eis nog mag vermeerderen/wijzigen totdat het eindvonnis is gewezen. De rechtbank is van oordeel dat de eiswijziging ook niet in strijd is met de goede procesorde. Hieronder zal inhoudelijk op de gewijzigde eis worden ingegaan.
Peildata omvang en waarde
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap 26 november 2013 is, namelijk de datum waarop het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank is ingediend. Als peildatum voor de waarde van de huwelijksgemeenschap geldt het moment waarop het betreffende bestanddeel van de huwelijksgemeenschap verdeeld wordt, dit tenzij de partijen een andere datum zijn overeengekomen of tenzij de redelijkheid en billijkheid tot een andere datum noodzaken. Niet gebleken is dat partijen een andere datum zijn overeengekomen. De rechtbank is evenmin van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid tot een andere datum zouden moeten leiden. Als één van partijen in de tussentijd meer heeft afgelost op een lening dan kan dat bij de verdeling aan de orde komen (verrekeningsvorderingen). Wat betreft de woning is er geen reden om bij een andere peildatum aan te sluiten, omdat niet is gebleken dat [gedaagde01] op de hypotheek heeft afgelost (er is volgens [gedaagde01] alleen rente betaald) en evenmin door [gedaagde01] is onderbouwd dat zij verbeteringen van de woning heeft betaald.
Bestanddelen
4.8.
De volgende bestanddelen maakten op de peildatum van 26 november 2013 onderdeel uit van de gemeenschap: de woning, de hypothecaire geldlening voor de woning, een flexibel krediet bij de ABN AMRO, een levensverzekeringspolis bij Nationale Nederlanden, en een schuld van € 5.000,- aan de zus van [gedaagde01] .
Afspraak met betrekking tot de verkoop van de woning
4.9.
[gedaagde01] heeft haar stelling onvoldoende onderbouwd dat zij met [eiser01] heeft afgesproken dat de woning pas verkocht hoeft te worden als de kinderen uit huis zijn. Volgens [gedaagde01] is dit “stilzwijgend afgesproken”, omdat [eiser01] haar in de woning heeft laten wonen. [eiser01] betwist de afspraak. De rechtbank volgt [gedaagde01] niet in haar stelling. Dat [eiser01] niet eerder om verdeling van de woning heeft gevraagd en [gedaagde01] met hun kinderen in de woning heeft laten wonen, betekent niet dat [eiser01] ermee heeft ingestemd dat [gedaagde01] pas als de kinderen uit huis zijn (of 23 jaar oud zijn, zoals [gedaagde01] later heeft betoogd) de woning hoeft te verkopen. [eiser01] heeft, gelet hierop, in beginsel het recht de verdeling van de woning te vorderen. [gedaagde01] wil de woning echter niet verkopen en verdelen, omdat zij geen andere woning heeft. De rechtbank overweegt dat partijen al lang (sinds 2016) gescheiden zijn. Het is daarom niet redelijk om [eiser01] langer in de onverdeeldheid te laten zitten. [gedaagde01] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd gehad om zich in te stellen op de noodzaak van verhuizing, ook als in aanmerking wordt genomen dat er drie kinderen bij haar wonen, zodat dit geen reden is om niet tot verdeling over te gaan.
De woning en de hypothecaire geldlening
4.10.
[eiser01] wil dat de woning verkocht wordt aan een derde. [gedaagde01] wil in de woning blijven wonen, maar zij heeft niet onderbouwd dat zij de woning zelf kan kopen. Volgens [gedaagde01] is dat afhankelijk van de vraag of [eiser01] nog (achterstallige) alimentatie aan haar verschuldigd is. Hier loopt een andere procedure voor bij de familierechter. [gedaagde01] heeft na eiswijziging gevraagd om haar een periode van een jaar te geven om uit te zien naar een andere woning of de proberen de woning zelf te verkrijgen.
4.11.
De rechtbank acht het, mede gelet op het feit dat [gedaagde01] met drie kinderen in de woning woont, redelijk dat [gedaagde01] nog een termijn wordt gegeven om te bekijken of zij intussen een andere woning kan verkrijgen of de woning kan overnemen. Een termijn van een jaar acht de rechtbank echter te lang. De rechtbank zal bepalen dat [gedaagde01] nog een termijn krijgt van zes maanden na de datum van dit vonnis, om een andere woning te verkrijgen of de woning over te nemen, in het laatste geval onder ontslag van [eiser01] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid inzake de hypothecaire geldlening, en onder uitbetaling van de helft van de overwaarde aan [eiser01] . Omdat als peildatum voor de waarde van de woning het moment geldt waarop de woning verdeeld wordt, zullen partijen het in dat geval eens moeten worden over de waarde waartegen [gedaagde01] de woning mag overnemen. Als partijen het hierover niet eens worden, dan gelast de rechtbank dat [gedaagde01] drie makelaars aan [eiser01] voordraagt en dat [eiser01] daaruit één makelaar uitkiest die de woning op kosten van [gedaagde01] mag taxeren. Tegen die taxatiewaarde kan [gedaagde01] dan de woning overnemen. De kosten van de verkoop zijn voor [gedaagde01] als zij de woning overneemt.
4.12.
Voor het geval het [gedaagde01] niet lukt om de woning binnen zes maanden na dit vonnis over te nemen, zal de rechtbank partijen gelasten de woning te verkopen aan een derde, op de volgende wijze. Binnen vier weken na afloop van voornoemde termijn van zes maanden zal de woning door partijen te koop te worden gezet bij de makelaar die de taxatie heeft verricht. Als geen taxatie is verricht, zal [gedaagde01] drie makelaars voordragen en mag [eiser01] daaruit één makelaar kiezen die de woning moet verkopen. Als [gedaagde01] weigert om binnen de genoemde termijn van vier weken drie makelaars aan te dragen, dan mag [eiser01] zelf een makelaar kiezen. [gedaagde01] dient haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De rechtbank zal bepalen dat als [gedaagde01] haar medewerking niet verleent, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW zo nodig in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die [gedaagde01] moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning te komen. De rechtbank merkt voorts nog op dat met de verkoopopbrengst van de woning de hypothecaire lening moet worden afgelost. Als na aflossing nog een hypothecaire schuld resteert, dragen partijen deze gelijkelijk. Als na aflossing een positief vermogen resteert, verdelen partijen deze gelijkelijk. De kosten van de verkoop van de woning moeten door partijen ook bij helfte worden gedragen, evenals de taxatiekosten.
4.13.
[eiser01] heeft niet onderbouwd waarom [gedaagde01] moet worden bevolen om [eiser01] op eerste verzoek toegang te verlenen tot de woning. Als de woning verkocht moet worden, dan zal [gedaagde01] reeds op basis van dit vonnis daaraan moeten meewerken en de makelaar toegang tot de woning moeten verlenen. De vordering van [eiser01] om hem toe te laten tot de woning wordt daarom afgewezen.
Levensverzekeringspolis bij Nationale Nederlanden (2670574)
4.14.
Tot de gemeenschap behoort ook een levensverzekeringspolis bij Nationale Nederlanden. [eiser01] wil dat de waarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld. [gedaagde01] is van mening dat de waarde op de peildatum moet worden verdeeld en het meerdere aan [gedaagde01] moet worden toegescheiden, omdat zij de premies heeft betaald. Subsidiair is [gedaagde01] van mening dat [eiser01] de helft van de door haar betaalde premies moet betalen.
4.15.
Partijen zijn het erover eens dat per 2016 de levensverzekeringspolis premievrij is gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [gedaagde01] had gelegen om te onderbouwen dat zij na het echtscheidingsverzoek tot 2016 de premies van de levensverzekeringspolis heeft betaald. [gedaagde01] heeft dat echter niet gedaan. Volgens [gedaagde01] krijgt zij van Nationale Nederlanden geen gegevens hiervan, omdat de verzekering op naam van [eiser01] staat en [eiser01] niet meewerkt aan het opvragen van de gegevens. [gedaagde01] had echter ook op een andere manier kunnen onderbouwen dat zij de premies betaald heeft, bijvoorbeeld door haar eigen bankafschriften over te leggen. Dit heeft zij ook niet gedaan, zodat niet is komen vast te staan dat [gedaagde01] na de echtscheiding de premies heeft betaald.
4.16.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat het saldo op de levensverzekeringspolis bij helft tussen partijen wordt verdeeld en als peildatum voor het saldo de datum van de feitelijke verdeling moet worden aangehouden. Hierbij merkt de rechtbank wel op dat, conform de overgelegde polis, de levensverzekeringspolis is verpand aan de hypothecaire geldverstrekker, zodat partijen deze pas kunnen afkopen met toestemming van de hypotheekverstrekker of na aflossing van de hypothecaire geldlening.
Flexibel krediet ABN AMRO
4.17.
Het flexibel krediet bij ABN AMRO is een gemeenschappelijke schuld. Het toedelen van schulden is naar Nederlands recht niet mogelijk, omdat een schuld geen goed is. Wel kan de rechtbank een schuld aan iemand toerekenen. De rechtbank begrijpt uit de standpunten van partijen dat zij het erover eens zijn dat het flexibele krediet bij ABN AMRO (ter hoogte van € 3.712,36 op 28 september 2022) door hun beiden moet worden gedragen. [gedaagde01] stelt echter dat zij de afgelopen jaren veel meer heeft afgelost dan [eiser01] . Onduidelijk is echter welke bedragen partijen elk precies hebben afgelost. Het is partijen niet gelukt om dit inzichtelijk te maken. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, bepalen dat [eiser01] en [gedaagde01] ieder de helft van het op de datum van verdeling uitstaande saldo van het flexibel krediet bij ABN AMRO moeten dragen. Het is vervolgens aan partijen om bij ABN AMRO navraag te doen welk deel hiervan elk reeds betaald heeft, en te berekenen of één van partijen meer dan 50% afgelost heeft.
Schuld zus [gedaagde01]
4.18.
Partijen zijn het erover eens dat zij een gezamenlijke schuld hadden van € 5.000,- bij de zus van [gedaagde01] en dat deze inmiddels door [gedaagde01] betaald is. [eiser01] zal daarom veroordeeld worden om € 2.500,- aan [gedaagde01] te betalen. De hierover gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
Alimentatie
4.19.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of [eiser01] alimentatie aan [gedaagde01] moet betalen en zo ja, hoeveel. [gedaagde01] is hierover inmiddels een afzonderlijke procedure gestart bij de familierechter, zodat, voor zover [gedaagde01] in deze verdelingsprocedure vordert dat [eiser01] veroordeeld wordt om een maandelijks bedrag van € 282,62 aan kinderalimentatie aan haar te betalen, dit zal worden afgewezen. [gedaagde01] heeft tevens gevorderd dat het bedrag dat [eiser01] verschuldigd zal zijn na het einde van de tussen partijen aanhangige alimentatieprocedure, zal worden voldaan door [eiser01] . Deze vordering kan de rechtbank niet toewijzen, omdat ten tijde van het wijzen van het vonnis onduidelijk is of [eiser01] een bedrag aan kinderalimentatie aan [gedaagde01] verschuldigd is. Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen reden om de subsidiaire vordering van [gedaagde01] (verrekenen alimentatiebedrag) toe te wijzen.
Proceskosten
4.20.
De rechtbank ziet, gelet op de relatie tussen partijen (ex-echtelieden), voldoende reden om de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
In conventie en in reconventie:
5.1.
bepaalt dat als peildatum voor de omvang van de gemeenschap 26 november 2013 wordt gehanteerd, en als peildatum voor de waarde de datum van feitelijke verdeling;
5.2.
bepaalt dat ten aanzien van de verdeling van de woning een wachtperiode van maximaal zes maanden vanaf de datum van dit vonnis wordt aangehouden in welke periode [gedaagde01] uit kan zien naar een andere woning, dan wel de woning zelf kan proberen te verkrijgen;
5.3.
bepaalt dat, als [gedaagde01] de woning in eigendom verkrijgt binnen deze zes maanden, dit slechts kan geschieden onder gelijktijdig ontslag van [eiser01] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid inzake de hypothecaire geldlening en onder betaling van de helft van de overwaarde aan [eiser01] ;
5.4.
bepaalt dat, in het geval [gedaagde01] de woning wenst te verkrijgen binnen de genoemde periode van zes maanden, en partijen het niet eens worden over de door [gedaagde01] te betalen koopsom, partijen ter bepaling van de verkoopwaarde, een makelaar dienen in te schakelen, conform hetgeen is bepaald in dit vonnis onder 4.11., die de vrije verkoopwaarde van de woning moet taxeren op kosten van [gedaagde01] , en bepaalt dat deze taxatie bindend is voor partijen;
5.5.
bepaalt dat, in het geval dat na ommekomst van deze zes maanden [gedaagde01] niet de (gemeenschappelijke) woning heeft verkregen, de woning wordt verdeeld door verkoop aan een derde, waarbij de woning binnen vier weken na afloop van voornoemde termijn van zes maanden te koop dient te worden gezet conform hetgeen is bepaald in dit vonnis, en bepaalt dat [gedaagde01] haar medewerking dient te verlenen aan al hetgeen met de verkoop van de woning gepaard gaat;
5.6.
bepaalt dat na aflossing van de hypothecaire geldlening de overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, en een eventuele restschuld bij helfte wordt gedragen;
5.7.
bepaalt dat, als [gedaagde01] haar medewerking (zoals bedoeld in 5.5.) niet verleent aan de verkoop, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die [gedaagde01] moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning te komen;
5.8.
bepaalt dat het saldo van levensverzekeringspolis bij Nationale Nederlanden (2670574) bij helfte tussen partijen wordt verdeeld en dat de peildatum de datum van de feitelijke verdeling is;
5.9.
bepaalt dat [eiser01] en [gedaagde01] ieder de helft van het flexibel krediet bij ABN Amro moeten dragen;
5.10.
veroordeelt [eiser01] om een bedrag van € 2.500,- te voldoen aan [gedaagde01] terzake zijn deel van de gemeenschappelijke schuld aan de zus van [gedaagde01] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.11.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders door partijen gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken op
18 januari 2023.
3120