In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting, omdat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, en heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft daarbij het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten en zijn verstandelijke beperking.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van mei 2017 tot en met 20 september 2020 ontuchtige handelingen heeft verricht jegens [slachtoffer01], de zoon van de vriendin van zijn vader. De verdachte heeft [slachtoffer01] afgetrokken en ongevraagd foto's en filmpjes van zijn geslachtsdeel naar hem gestuurd. De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer01] als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding, omdat hij [slachtoffer01] onverhoeds heeft benaderd en hem heeft gedwongen tot het dulden van deze handelingen.
De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer heeft geduurd dan de wettelijk vastgestelde termijn. Ondanks de ernst van de feiten heeft de rechtbank besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte en het lage risico op recidive. De rechtbank heeft artikel 9a Sr toegepast, wat betekent dat de verdachte schuldig wordt verklaard zonder dat er een straf wordt opgelegd.