ECLI:NL:RBROT:2023:7312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
10/229312-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. de Vries
  • M.J. van der Meer
  • T.S. Kessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en bewezenverklaring van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, met toepassing van jeugdstrafrecht en schending van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting, omdat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, en heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft daarbij het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten en zijn verstandelijke beperking.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van mei 2017 tot en met 20 september 2020 ontuchtige handelingen heeft verricht jegens [slachtoffer01], de zoon van de vriendin van zijn vader. De verdachte heeft [slachtoffer01] afgetrokken en ongevraagd foto's en filmpjes van zijn geslachtsdeel naar hem gestuurd. De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer01] als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding, omdat hij [slachtoffer01] onverhoeds heeft benaderd en hem heeft gedwongen tot het dulden van deze handelingen.

De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer heeft geduurd dan de wettelijk vastgestelde termijn. Ondanks de ernst van de feiten heeft de rechtbank besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte en het lage risico op recidive. De rechtbank heeft artikel 9a Sr toegepast, wat betekent dat de verdachte schuldig wordt verklaard zonder dat er een straf wordt opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/229312-21
Datum uitspraak: 27 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
waarnemend raadsman mr. T.S. Kessel namens mr. E.M. van den Oudenaller, beiden advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde (verkrachting);
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde (feitelijke aanranding van de eerbaarheid);
  • toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor het deel van de ten laste gelegde periode waarin de verdachte reeds meerderjarig was;
  • veroordeling van de verdachte tot een geheel voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Bevoegdheid rechtbank

4.1.
Standpunt verdediging en officier van justitie
Ter terechtzitting van 13 juli 2023 hebben zowel de raadsman van de verdachte als de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zich voor dat deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de feiten onder 1 en 2 gepleegd in de periode waarin de verdachte nog minderjarig was, te weten van 1 september 2016 tot en met 13 januari 2017, (partieel) onbevoegd dient te verklaren. De officier van justitie heeft daarbij toegezegd de verdachte niet opnieuw te dagvaarden voor de periode waarin hij nog minderjarig was.
4.2.
Beoordeling
Op grond van artikel 488, eerste lid en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn op de verdachte, die ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde feit de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, bepalingen van toepassing die afwijken van het recht zoals dat wordt toegepast in zaken waarin het gaat om een verdachte die ten tijde van het plegen van een feit meerderjarig was (het zogenaamde 'jeugdstrafrecht'). In artikel 495 Sv is bepaald dat een jeugdstrafzaak bij de rechtbank in eerste aanleg door de kinderrechter wordt behandeld, dan wel door een meervoudige kamer waar tevens een kinderrechter deel van uitmaakt. Een dergelijke zaak wordt daarnaast ingevolge artikel 495b Sv, anders dan de zaak waarin het een verdachte betreft die ten tijde van het ten laste gelegde feit meerderjarig was, in beginsel ook achter gesloten deuren behandeld.
In het onderhavige geval is in de tenlastelegging onder de feiten 1 en 2 een periode opgenomen van 1 september 2016 tot en met 20 september 2020. Gedurende de periode van 1 september 2016 tot en met 13 januari 2017 was de verdachte minderjarig. Niettemin is de verdachte voor het plegen van de feiten onder 1 en 2 in deze genoemde periode eveneens gedagvaard voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank, zonder dat verdachte als minderjarige is gedagvaard en waardoor in die combinatie geen kinderrechter zitting heeft. De rechtbank acht de conclusie van de raadsman van de verdachte en de officier van justitie juist en beslist dat zij zich (partieel) onbevoegd acht te oordelen over de feiten onder 1 en 2 ten laste gelegd voor wat betreft de (pleeg)periode van 1 september 2016 tot en met 13 januari 2017.
4.3.
Conclusie
De rechtbank is krachtens wettelijke bepalingen onbevoegd om kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 voor wat betreft de (pleeg)periode van 1 september 2016 tot en met 13 januari 2017. De rechtbank is krachtens wettelijke bepalingen wel bevoegd kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 voor wat betreft de (pleeg)periode van 14 januari 2017 tot en met 20 september 2020.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 1 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering feit 2
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is onder andere aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de delictsomschrijving, omdat geen sprake is van dwang wegens geweld of een andere feitelijkheid noch de bedreiging hiermee. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de laatste alinea van het onder 2 ten laste gelegde en daarmee eveneens het ten laste gelegde ‘dwingen van [slachtoffer01] ’ (hierna: [slachtoffer01] ) door de verdachte om de ontuchtige handelingen te dulden niet kan worden bewezen, mede gelet op de bewijsminimumregel ex artikel 342 lid 2 Sv. Daarbij is betoogd dat de verklaringen [slachtoffer01] mogelijk beïnvloed zouden kunnen zijn door zijn moeder en dat daarbij motivationele aspecten een rol zouden kunnen hebben gespeeld, gelet op de familiaire verhoudingen. Enerzijds doordat het een langdurig proces is geweest. Anderzijds in het licht van de beperkingen [slachtoffer01] .
5.2.2.
Beoordeling
In zedenzaken gaat het over het algemeen over situaties waarbij getuigen ontbreken en een aangifte dus tegenover de verklaring van de verdachte staat. Voor een eventuele bewezenverklaring moet, naast het beoordelen van de betrouwbaarheid van de aangever, dan ook enige steun kunnen worden gevonden in andere bewijsmiddelen.
Vast staat dat de verdachte in de periode van mei 2017 tot en met 20 september 2020 in Hellevoetsluis de zoon van de vriendin van zijn vader, te weten [slachtoffer01] , heeft afgetrokken, foto’s en filmpjes waarop de penis van de verdachte te zien is en dat de verdachte zichzelf masturbeert naar [slachtoffer01] heeft verstuurd en dat de verdachte zichzelf heeft afgetrokken in de nabijheid [slachtoffer01] .
Volgens [slachtoffer01] heeft de verdachte hem één keer afgetrokken, hem ongevraagd foto’s en filmpjes gestuurd waarop de penis van verdachte te zien is en dat de verdachte zichzelf aftrekt en heeft de verdachte zichzelf vaker afgetrokken in zijn nabijheid. [slachtoffer01] heeft verklaard dat hij dat allemaal niet wilde. De verdachte is pas in september 2020 opgehouden nadat hij niet meer welkom was in het huis van zijn vader in Hellevoetsluis.
De verdachte heeft – ook ter zitting – bekend in Hellevoetsluis vaker [slachtoffer01] te hebben afgetrokken, ongevraagd foto’s van zijn geslachtsdeel en een filmpje waarop hij zichzelf masturbeert naar [slachtoffer01] te hebben verstuurd en dat hij zichzelf meermalen heeft afgetrokken in de nabijheid [slachtoffer01] . Daarbij heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer01] een aantal keer aan hem had aangegeven dat hij het aftrekken door de verdachte bij hem niet wilde en daarmee niet had ingestemd. De verdachte heeft ook verklaard dat hij – na dat gehoord te hebben – in een paar gevallen alsnog is doorgegaan.
De rechtbank acht de verklaringen [slachtoffer01] geloofwaardig en betrouwbaar. Weliswaar heeft hij op onderdelen wisselend verklaard, maar daar staat tegenover dat hij in detail beschreven heeft wat er is gebeurd en zijn verklaringen op diverse onderdelen steun vinden in andere, objectieve bewijsmiddelen – zoals de bekennende verklaring van de verdachte zelf – zodat ten aanzien van die onderdelen zijn verklaringen gebruikt kunnen worden voor het bewijs. [slachtoffer01] heeft ook tegen zijn moeder – die namens hem aangifte heeft gedaan – verteld wat er gebeurd is. Hetgeen zijn moeder in de aangifte heeft verklaard komt nagenoeg geheel overeen met wat [slachtoffer01] eerder hierover heeft verklaard tijdens het informatieve gesprek en ook later toen hij als getuige werd gehoord. Dat geldt ook voor gedetailleerde punten, zoals het verstopte toilet dat diverse keren door de moeder geconstateerd is. Zijn verklaringen zijn dus bruikbaar voor het bewijs. Dat hij mogelijk op minder relevante en dragende punten afwijkend of onjuist heeft verklaard, doet aan de bewijswaarde van die verklaringen niet af. In dit verband wordt nog opgemerkt dat geen enkele aanwijzing naar voren is gekomen waaruit een mogelijk motief voor het doen van een valse of aangedikte aangifte zou kunnen worden opgemaakt.
Met betrekking tot het verweer dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van dwang, overweegt de rechtbank dat van door een feitelijkheid dwingen tot het dulden van handelingen als bedoeld in artikel 246 Sr sprake is indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan.
De hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen brengen de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feitelijke aanranding [slachtoffer01] door onverhoeds de penis van die [slachtoffer01] te betasten en vast te pakken. [slachtoffer01] hield zich op die momenten bezig met algemene dagelijkse bezigheden, zoals tv kijken op de bank in de woonkamer. De verdachte heeft hem onder deze omstandigheden onverhoeds benaderd. Het onverhoedse karakter van dat handelen levert dwang op in de zin van artikel 246 Sr. [slachtoffer01] kon zich immers, mede gezien zijn verstandelijke beperking, niet tegen het onverhoedse handelen verzetten en werd zo door de verdachte gedwongen de ontuchtige handelingen – het aftrekken van die [slachtoffer01] , het betasten en vastpakken van diens penis – te dulden. De ten laste gelegde dwang kan worden bewezen.
Ten aanzien van het sturen van de foto’s en filmpjes overweegt de rechtbank dat dat ongevraagd is gebeurd en dat [slachtoffer01] daarom onverhoeds met de inhoud van die beelden is geconfronteerd op het moment dat hij de bestanden opende. Er is ten aanzien van deze gedragingen daarom impliciet sprake van dwang, omdat [slachtoffer01] zich aan de confrontatie met deze beelden niet heeft kunnen onttrekken.
5.2.3.
Conclusie
Gelet op voorgaande is de onder 2 ten laste gelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid wettig en overtuigend bewezen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op tijdstippen in de periode
van mei 2017tot en met 20 september 2020 te Hellevoetsluis, door
feitelijkhedeniemand, te weten [slachtoffer01] , heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het
- aftrekken van die [slachtoffer01] en
- betasten en vastpakken van de penis van die [slachtoffer01] en
- het versturen van foto's via Whatsapp naar die [slachtoffer01] van zijn, verdachtes penis en
- versturen van filmpjes via Whatsapp naar die [slachtoffer01] , waarop verdachte zichzelf aftrekt ,waarbij feitelijkheden hebben bestaan uit het telkens onverhoeds betasten en vastpakken
van de penis van die [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Geen straf of maatregel

8.1.
Algemene overweging
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. Hij heeft zich meerdere malen vergrepen aan de zoon van de vriendin van zijn vader in diens eigen woning. Hij heeft hierbij vergaande ontuchtige handelingen verricht. Dit is gebeurd in de privésfeer van het slachtoffer, terwijl zij in elkaars nabijheid waren. Het slachtoffer [slachtoffer01] kampt met een verstandelijke beperking en autisme en was in een klein deel van de bewezenverklaarde periode minderjarig. Door de verdachte is misbruik gemaakt van de situatie. Hij heeft daarmee het vertrouwen van het slachtoffer beschadigd en laten zien geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en evenmin voor diens geestelijk welzijn. De verdachte heeft zich kennelijk uitsluitend laten leiden door zijn eigen behoeftes. Dit wordt hem stevig aangerekend.
8.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.2.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 maart 2022. Dit rapport houdt – onder meer – het volgende in.
De verdachte heeft geen eerdere justitiële contacten. Als factoren die tot herhaald gedrag kunnen leiden is er de verstandelijke beperking van de verdachte alsmede zijn psychische gesteldheid. Ook de wijze hoe hij omgaat / om is gegaan met seksualiteit. De verdachte werd rond zijn achttiende jaar gediagnosticeerd met een TIQ van 57, een autistische stoornis en een chronisch depressieve stemming. Moeder van verdachte – tevens mentor en bewindvoerder – is van mening dat laatstgenoemde sinds anderhalf jaar niet meer aan de orde is. Vader had na september 2020 nog wel contact met zijn zoon, maar de laatste maanden is er geen contact meer, ook niet met diens familie. Als beschermende factor kan de woonsituatie worden aangemerkt van de verdachte: sinds april 2021 woont hij begeleid in Ridderkerk. Voorts heeft hij dagbesteding bij een restaurant waar meerdere personen werken die afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Er is goed contact met moeder, enkele van haar familieleden en een vriendin van moeder. De reclassering schat het risico op recidive alsmede het risico op letselschade in als laag.
Daarnaast adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij heeft gebruik gemaakt van het wegingskader Adolescentenstrafrecht om tot dat advies te komen. De verdachte functioneert op een verstandelijk beperkt niveau, handelt impulsief en heeft moeite met het inschatten van de gevolgen van zijn handelen. Uit het onderzoek van de ASVZ is naar voren gekomen dat zijn leerbaarheid zeer gering is. Hij komt jonger dan zijn kalenderleeftijd over op de reclassering. Aangezien hij op een lagere kalenderleeftijd functioneert en de tenlastelegging plaatsvond tussen zijn zestien en twintig jaar kan volgens de reclassering gesteld worden dat het ten laste gelegde ten tijde van zijn jeugdjaren heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn er pedagogische mogelijkheden, met name op het gebied van ontvankelijkheid voor ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen. Er zijn geen contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht.
8.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank stelt, op grond van de rapportages, het reclasseringsrapport en de overige informatie in het dossier, vast dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waardoor het ten laste gelegde hem in verminderde mate wordt toegerekend.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Krachtens artikel 77c Sr, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren doch niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd vanaf het moment dat hij de leeftijd van achttien jaren net had bereikt. In beginsel geldt daarom voor hem het volwassenstrafrecht. Met de reclassering en op grond van de overige rapportages en informatie in het dossier is de rechtbank echter van oordeel dat ten aanzien van de verdachte op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. De rechtbank ziet daartoe aanleiding in de persoonlijkheid van de verdachte, zoals is omschreven in de rapportages.
Redelijke termijn
De rechtbank constateert ambtshalve een overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De verdachte is in de onderhavige zaak op 23 juni 2021 als verdachte gehoord bij de politie. Op deze datum is de redelijke termijn van twee jaar aangevangen.
Tussen 23 juni 2021 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar en één maand. Nu in deze zaak wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim één maand. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal de rechtbank dit compenseren.
Geen straf of maatregel
Gezien de ernst van het feit is in beginsel een strafoplegging op zijn plaats. De rechtbank acht het echter – met de verdediging en anders dan de officier van justitie – in dit geval raadzaam te bepalen dat aan de verdachte voor dit feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Daarbij is het volgende van belang.
Het betreft een oud feit dat gedurende lange tijd boven het hoofd van de verdachte heeft gehangen. In de tussenliggende periode heeft de verdachte zelf hulp gezocht en zijn behandelingen goed doorlopen. De verdachte woont al geruime tijd begeleid bij een woonstichting en krijgt daar ook begeleiding en hulp met praktische en sociale zaken. De situatie ten opzichte van de bewezenverklaarde periode is positief veranderd. In de tussentijd is de verdachte niet opnieuw met het strafrecht in aanraking gekomen. De kans op recidive wordt door de reclassering als laag ingeschat. Het opleggen van een straf dient in deze situatie geen redelijk doel meer en dit acht de rechtbank dan ook niet aangewezen.
Alle omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat in dit specifieke geval kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of een maatregel. De rechtbank zal daarom artikel 9a Sr toepassen.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten voor zover zij betrekking hebben op de periode tot 14 januari 2017;
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten voor zover zij betrekking hebben op de periode vanaf 14 januari 2017;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor onder 6 vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 september 2016 tot en met 20 september 2020 te Hellevoetsluis en/of te Barendrecht, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, iemand, te weten [slachtoffer01] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit, of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , namelijk het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer01] , waarbij het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht)
- vastpakken van die [slachtoffer01] bij de armen, althans van het lichaam en/of
- onverhoeds naar beneden trekken van de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer01] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 september 2016 tot en met 20 september 2020 te Hellevoetsluis en/of te Barendrecht, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, iemand, te weten [slachtoffer01] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het
- aftrekken van die [slachtoffer01] en/of
- betasten van en/of vastpakken van de penis van die [slachtoffer01] en/of
- het versturen van foto's via Whatsapp naar die [slachtoffer01] van zijn, verdachtes penis en/of
- versturen van filmpjes via Whatsapp naar die [slachtoffer01] , waarop verdachte zichzelf aftrekt en/of
- aftrekken van zichzelf, terwijl hij, verdachte zich naast, of in de nabijheid van die [slachtoffer01] bevond,
waarbij het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het telkens onverhoeds, terwijl hij, veradchte zich naast, althans in de directe nabijheid van die [slachtoffer01] bevond, aftrekken van zichzelf en/of onverhoeds betasten en/of vastpakken van de penis van die [slachtoffer01] .