ECLI:NL:RBROT:2023:7360

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
9694568 CV EXPL 22-5320
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingszaak met betrekking tot oplevering en aansprakelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer in het kader van een aannemingsovereenkomst. De opdrachtgever heeft niet meegewerkt aan de oplevering van het werk, wat heeft geleid tot de conclusie dat het werk stilzwijgend is aanvaard. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de opdrachtgever, door niet tijdig te reageren op de oplevering, wordt geacht het werk te hebben aanvaard. Dit betekent dat de opdrachtnemer is ontslagen van aansprakelijkheid voor eventuele gebreken die de opdrachtgever had moeten ontdekken tijdens de oplevering. De kantonrechter heeft de eindfactuur van de opdrachtnemer deels toegewezen, met uitzondering van een geschil over meerwerk en het btw-tarief. De vordering van de opdrachtgever in reconventie is afgewezen, evenals de vorderingen tot schadevergoeding en kosten. De proceskosten zijn voor rekening van de opdrachtgever, die grotendeels ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9694568 CV EXPL 22-5320
datum uitspraak: 11 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser], die handelt onder de naam
[handelsnaam],
woon- en vestigingsplaats: [woonplaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: [naam 1] te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.T.J.W. van Heumen te Arnhem.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “[gedaagde]”.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 13 januari 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald, en de in dat vonnis genoemde stukken;
  • de akte aanvullende producties van [gedaagde], met producties 15 tot en met 20.
1.2.
Op 9 juni 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. [eiser] was daarbij aanwezig, vergezeld door zijn broer, [naam 2], bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [gedaagde] was ook aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.

2..De verdere beoordeling

in conventie en reconventie
2.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld. De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 13 januari 2023, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
oplevering
2.2.
In artikel 7:758 lid 1 BW is bepaald dat indien de aannemer ([eiser]) te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever ([gedaagde]) het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, geacht wordt dat de opdrachtgever het werk stilzwijgend heeft aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd.
[eiser] heeft gesteld dat hij diverse keren aan [gedaagde] heeft aangeboden om het werk op te leveren en dat hij meerdere voorstellen heeft gedaan voor een datum waarop de oplevering zou kunnen plaatsvinden, maar dat [gedaagde] dat telkenmale heeft geweigerd. [gedaagde] heeft dat ook erkend. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij niet heeft meegewerkt aan een oplevering, omdat het risico van het werk in dat geval op haar zou overgaan en omdat zij het werk niet wilde aanvaarden. Deze omstandigheden ontslaan [gedaagde] echter niet van haar verplichting om mee te werken aan een oplevering. In geval [gedaagde] van mening was dat sprake was van gebreken aan het werk, had het ingevolge voornoemd artikel op haar weg gelegen om het werk onder voorbehoud te aanvaarden dan wel onder aanwijzing van de gebreken te weigeren. Ná de oplevering was [eiser] (in beginsel) gehouden geweest om, indien sprake was van gebreken en hij daarvoor aansprakelijk was, deze gebreken te herstellen, mits [gedaagde] hem hiertoe in de gelegenheid zou hebben gesteld (artikel 7:759 lid 1 BW).
Nu het werk door toedoen van [gedaagde] niet is gekeurd, wordt geacht dat zij het werk stilzwijgend heeft aanvaard en moet het werk als opgeleverd worden beschouwd. Aan dit oordeel doet niet af de opmerking van [gedaagde] aan het einde van de mondelinge behandeling dat de voorstellen van [eiser] om een datum te bepalen waarop de oplevering zou kunnen plaatsvinden na de laatste factuur van 25 oktober 2021 zouden zijn gedaan. Nog afgezien van het feit dat niet is gebleken dat [gedaagde] tijdens de werkzaamheden klachten over de kwaliteit van het werk heeft geuit, heeft [gedaagde] zelf gesteld dat zij hoe dan ook niet wilde meewerken aan een oplevering op grond van de door haar hiervoor genoemde redenen.
[eiser] ontslagen van aansprakelijkheid
2.3.
Ingevolge het derde lid van artikel 7:758 BW is [eiser] ontslagen van aansprakelijkheid voor eventuele gebreken die [gedaagde] op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de door haar gestelde gebreken aan het werk en de volgens [gedaagde] door [eiser] veroorzaakte schade - [eiser] heeft een en ander overigens gemotiveerd weersproken - tijdens de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. De door [gedaagde] genoemde punten (waaronder het stuc- en schilderwerk) zijn juist zaken die bij een oplevering direct in het oog springen. [eiser] is ook niet aansprakelijk voor het gebruik van verf van het merk Glidden. Weliswaar is in de werkomschrijving opgenomen dat het sauswerk zou worden uitgevoerd met het merk Sikkens/Sigma/Veveo, maar vastgesteld moet worden dat [gedaagde] [eiser] niet tijdig heeft gewezen op het gebruik van Glidden-verf, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. [gedaagde] heeft zelf een foto overgelegd (productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, de derde foto) waarop verfblikken van het merk Glidden zijn te zien en waarop zichtbaar is dat een schilder aan het werk is. Niet in geschil is dat [gedaagde] deze foto zelf heeft gemaakt. Dit betekent dus dat op het moment dat zij deze foto maakte de schilderwerkzaamheden nog plaatsvonden. [gedaagde] heeft dat ook niet betwist. Het had dan ook op haar weg gelegen om op dat moment direct aan [eiser] te melden dat het “verkeerde” (niet overeengekomen) merk verf werd gebruikt. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan. Dit komt voor haar rekening en risico. Het voorgaande betekent ook dat de stelling van [gedaagde] in haar ingebreke-stelling van 4 november 2021 dat zij het gebruik van het verfmerk Glidden als gevolg van haar afwezigheid pas na de werkzaamheden, bij het opruimen van door [eiser] achtergelaten materiaal, had ontdekt niet juist is.
hoogte factuur 25 oktober 2021
2.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] gehouden is om de thans gevorderde (eind)factuur van 25 oktober 2021 ad € 1.468,62 - die door haar (volledig) onbetaald is gelaten - te betalen, met uitzondering van de kwestie met betrekking tot (een deel van) het door [eiser] berekende “meerwerk Handyman” en het gehanteerde btw-tarief van 21%. Over de andere posten op deze factuur (waaronder ook minderwerk en korting) bestaat geen geschil tussen partijen.
Voor wat betreft het berekende “meerwerk Handyman” ad € 97,- exclusief btw heeft [eiser] op de factuur vermeld dat dit werk betrekking heeft op het naar beneden brengen van meubels en het demonteren en vervolgens weer monteren van een kledingkast.
[gedaagde] heeft dit betwist en aangevoerd dat alleen het demonteren van de kledingkast door [eiser] heeft plaatsgevonden. Volgens [gedaagde] heeft een derde partij de meubels naar beneden gebracht en heeft [eiser] de kledingkast na het demonteren niet opnieuw gemonteerd. Gelet hierop is de enkele stelling van [eiser] dat “de werkzaamheden” zijn uitgevoerd en dat de desbetreffende meubels naar beneden zijn gebracht onvoldoende. Het had op zijn weg gelegen om een en ander concreet te onderbouwen. Nu hij dat niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat alleen het demonteren van de kledingkast door [eiser] heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft gesteld dat zij bereid is om voor dit werk een bedrag van € 58,69 inclusief btw (de helft van het berekende “meerwerk Handyman”) te betalen. Nu [eiser] hier geen verweer tegen heeft gevoerd, gaat de kantonrechter ervan uit dat dit bedrag redelijk is. Dit betekent dat een bedrag van € 58,68 inclusief btw in mindering strekt op de factuur.
Verder heeft [gedaagde] gemotiveerd gesteld dat het geldende btw-tarief voor wat betreft het stucwerk van de wanden, het egaliseren van de keukenwand, het schilderwerk van de trap en het houtwerk van de keuken 9% bedraagt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] ook erkend dat hij ten onrechte een btw-tarief van 21% voor alle werkzaamheden heeft berekend. Hij heeft niet betwist dat gelet op het lagere btw-tarief van 9% een bedrag van in totaal € 478,20 in mindering strekt op de facturen. De kantonrechter gaat dan ook van de juistheid hiervan uit.
conclusie
2.5.
De conclusie is dat de factuur van 25 oktober 2021 tot een bedrag van in totaal
(€ 1.468,62 minus € 58,68 minus € 478,20, aldus) € 931,74 toewijsbaar is. De vordering van [eiser] wordt daarom in zoverre toegewezen. De buitengerechtelijke incassokosten worden gelet op de toewijsbare hoofdsom toegewezen tot een bedrag van € 169,11, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen over het toewijsbare bedrag van € 931,74 vanaf 31 oktober 2021.
De vordering in reconventie (schadevergoeding) wordt afgewezen. Er bestaat reeds daarom geen grond voor toewijzing van de door [gedaagde] gevorderde rente, buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van de deskundige, zodat deze vorderingen ook worden afgewezen.
proceskosten
2.6.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten in conventie aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 129,42 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en
€ 396,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 132,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 198,- aan salaris voor de gemachtigde (½ x 1 punt x € 396,-). Dit is totaal € 967,42.
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 931,74 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 31 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling, en € 169,11 aan buitengerechtelijke incassokosten;
in reconventie
3.2.
wijst de vordering van [gedaagde] af;
in conventie en reconventie
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van [eiser] tot vandaag worden vastgesteld op € 967,42;
3.4.
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
764