ECLI:NL:RBROT:2023:7415

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 23/314
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de verplichting tot betaling bij aanvang van parkeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, die in beroep ging tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, had een naheffingsaanslag ontvangen van € 70,76, bestaande uit € 4,26 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van naheffing. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat op 21 april 2022 om 14:03 uur was geconstateerd dat de auto van eiser geparkeerd stond zonder dat er aan de betaalplicht was voldaan.

Eiser voerde aan dat hij een parkeeractie had gestart via de Parkmobile-app om 15:01 uur, maar dat de parkeerzone in de app niet overeenkwam met het lokale verkeersbord. Hij had de parkeeractie gestopt en was vergeten te betalen omdat hij haast had voor een belangrijke afspraak. De rechtbank oordeelde echter dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank stelde vast dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig had voldaan aan de betaalverplichting, en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser geen reden vormden om de naheffingsaanslag te vernietigen.

De rechtbank benadrukte dat voor het opleggen van een naheffingsaanslag geen opzet of schuld vereist is, en dat de objectieve aard van de parkeerbelasting betekent dat persoonlijke omstandigheden in beginsel niet in de weg staan aan de naheffing. De uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar was tijdig gedaan, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 9 mei 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 70,76, bestaande uit € 4,26 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [vorderingsnummer] )
Bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser is een naheffingsaanslag opgelegd waarop staat vermeld dat op 21 april 2022 om 14:03 uur een parkeercontroleur geconstateerd heeft dat de auto van eiser (kenteken [kentekennummer] ) stond geparkeerd op locatie Westersingel te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. Er bestaat geen geschil over dat op die locatie parkeerbelasting verschuldigd was.
3. Eiser voert aan dat hij een parkeeractie heeft gestart in zijn parkeerapplicatie van Parkmobile om 15:01 uur. Toen bleek dat de parkeerzone in de applicatie niet correspondeerde met het lokale verkeersbord heeft hij direct de parkeeractie gestopt. Tijdens het zoeken naar het juiste bord dreigde eiser te laat te komen voor een belangrijke afspraak en is hij het betalen voor het parkeren vergeten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een printscreen van Parkmobile overgelegd. Ter zitting heeft eiser betwist dat hij op het tijdstip genoemd op de naheffing (om 14:03 uur) al geparkeerd stond op deze locatie.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Verweerder heeft ter onderbouwing van de naheffingsaanslag een zogenoemd HAS-rapport overgelegd. Uit de codering en de foto’s in dit rapport blijkt dat de auto van eiser op 21 april 2022 om 14:03 uur geparkeerd stond op de Westersingel. Zoals verweerder terecht stelt dient op grond van artikel 234, tweede lid, aanhef en onder a van de Gemeentewet parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren voldaan te worden. Uit het door eiser overgelegde afschrift van Parkmobile blijkt dat eiser op 21 april 2022 om 15:01 uur een parkeeractie heeft gestart. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij, gelet op de tijd die is verstreken tussen het moment van inparkeren, op zijn laatst om 14.03 uur, het moment waarop de scanauto de auto aantrof en het tijdstip waarop eiser aan de betaalverplichting heeft voldaan, derhalve gedurende tenminste 58 minuten, onverwijld uitvoeringshandelingen heeft verricht tot voldoening van parkeerbelasting.
5. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, het betalen van de parkeerbelasting door andere omstandigheden is vergeten maakt niet dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Voor het opleggen van een naheffingsaanslag van parkeerbelasting is geen opzet of schuld aan het niet betalen van parkeerbelasting vereist. De parkeerbelasting is een objectieve belasting. Dit houdt in dat de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige in beginsel niet in de weg kunnen staan aan de naheffing als aan de voorwaarden voor naheffing is voldaan. Dit is slechts anders als er sprake is van een acute noodsituatie waardoor de parkeerder verhinderd was of niet in staat was om (tijdig) parkeerbelasting te betalen. De door eiser aangevoerde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet als een zodanige situatie worden aangemerkt.
6. Artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat verweerder op een bezwaarschrift, dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, uitspraak doet in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. Dit betekent dat verweerder tot en met 31 december 2022 de tijd had om een uitspraak op bezwaar te nemen. Nu de uitspraak op bezwaar dateert van 19 december 2022 is de uitspraak tijdig gedaan.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).