ECLI:NL:RBROT:2023:7595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
10624670 VV EXPL 23-39
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering in kort geding met betrekking tot beëindigingsovereenkomst en wilsgebrek

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, na een beëindigingsovereenkomst die op 25 april 2023 was ondertekend. De werknemer stelde dat deze overeenkomst niet rechtsgeldig tot stand was gekomen vanwege een wilsgebrek, omdat hij onder druk was gezet en niet goed geïnformeerd was over zijn rechten. De werkgever betwistte dit en voerde aan dat de beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig was en dat de werknemer voldoende was ondersteund tijdens zijn dienstverband.

De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de werknemer beperkt was, aangezien hij een (voorlopige) uitkering op grond van de werkloosheidswet ontving. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de beëindigingsovereenkomst niet rechtsgeldig was. De rechter benadrukte dat een kort geding niet geschikt is voor bewijslevering en dat de vraag of er sprake was van een wilsgebrek niet kon worden beantwoord zonder een bodemprocedure. Daarom werd de eis van de werknemer afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Locatie Dordrecht
zaaknummer: 10624670 VV EXPL 23-39
datum uitspraak: 22 augustus 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G.E. Doelman,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E.J. Elemans.
De partijen worden ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 juli 2023, met bijlagen;
  • de brief van [gedaagde] van 4 augustus 2023, met bijlagen;
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde].
1.2.
Op 8 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser], mr. G.E. Doelman, [naam] (directeur van [gedaagde]) en mr. M.E.J. Elemans.

2..De feiten

2.1.
[eiser] is op 14 februari 2022 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor 38 uur per week voor de duur van zeven maanden. Deze arbeidsovereenkomst is daarna voor vijf maanden verlengd. Per 14 februari 2023 is de arbeidsovereenkomst verlengd voor de duur van een jaar, dus tot 14 februari 2024. Het laatst verdiende loon van [eiser] bedroeg € 1.984,11 bruto per vier weken te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Partijen hebben op 25 april 2023 een beëindigingsovereenkomst ondertekend waarin onder andere is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op initiatief van [gedaagde] met wederzijds goedvinden wordt beëindigd op 25 april 2023, dat partijen overeenkomen de opzegtermijn van één maand niet in acht te nemen, dat de eindafrekening van het dienstverband uiterlijk op 23 mei 2023 zal plaatsvinden met verrekening van een bedrag van € 5.600,- aan door [gedaagde] aan [eiser] voorgeschoten advocaatkosten en dat [eiser] de mogelijkheid heeft om gedurende een periode van twee weken zijn instemming te herroepen.
2.3.
In een brief van 8 juni 2023 schrijft [eiser] aan [gedaagde] dat zijn arbeidsovereenkomst stopte op 25 april 2023 en dat [gedaagde] nog niet alles heeft betaald waar hij recht op heeft. [eiser] maakt in deze brief aanspraak op zijn loon en vakantietoeslag tot en met april 2023 en de wettelijke verhoging vanaf de vierde werkdag dat [gedaagde] te laat is met betalen. [eiser] vraagt tevens om een nieuwe eindafrekening en schrijft dat hij, als [gedaagde] niet volledig betaalt, een advocaat zal inschakelen.
2.4.
Bij brief van 15 juni 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat [eiser] in de tijd dat hij bij [gedaagde] werkzaam was, gebruik heeft gemaakt van hun advocaat en dat [gedaagde] het loon over de periode 4 en 5 heeft verrekend met een bedrag van € 3.500,- aan advocaatkosten. Bij brief van 16 juni 2023 heeft [gedaagde] de factuur van de advocaat aan [eiser] verzonden en het mailverkeer tussen [gedaagde] en de advocaat.
2.5.
Op 21 juni 2023 stuurt de gemachtigde van [eiser] een brief aan [gedaagde] waarin zij stelt dat [eiser] zich heeft ziekgemeld op 28 maart 2023 en dat er geen rechtsgeldige beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen. De gemachtigde van [eiser] sommeert [gedaagde] vervolgens om het achterstallige loon aan [eiser] te betalen en stelt dat [eiser] geen bedrag aan [gedaagde] verschuldigd is ter zake door [gedaagde] gemaakte juridische kosten.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
- [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen:
a. € 8.556,27 bruto ter zake achterstallig loon tot en met periode 2023-7;
b. € 2.124,99 bruto ter zake achterstallig vakantiegeld;
c. € 195,06 netto ter zake achterstallige reis- en onkosten;
d. het overeengekomen loon van € 1.984,11 bruto per vier weken vanaf periode 2023-7, zodra opeisbaar, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
e. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over een bedrag van € 4.348,57, berekend over de bedragen onder a. en b. tot 20 juli 2023;
f. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over een bedrag van € 1.984,11 bruto, zijnde het loon over periode 2023-7, vanaf de datum van opeisbaarheid 17 juli 2023;
g. de wettelijke rente over de bedragen genoemd onder a. tot en met f. vanaf de datum van opeisbaarheid, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
waarbij [gedaagde] in mindering mag brengen een bedrag van € 368,41 netto als reeds betaald;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. [eiser] is een vluchteling afkomstig uit Syrië en woont in Nederland sinds 2015. Hij heeft een inburgeringscursus gevolgd waardoor hij – beperkt – Nederlands spreekt. Op 28 maart 2023 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Hij is door [gedaagde] niet opgeroepen om te verschijnen bij een bedrijfsarts. Op 25 april 2023 heeft [eiser] weliswaar een beëindigingsovereenkomst ondertekend, maar deze is niet rechtsgeldig tot stand gekomen. [gedaagde] heeft [eiser] valselijk voorgelicht door te stellen dat voor het ziekteverzuim een oplossing gevonden moest worden en daarvoor een overeenkomst ondertekend zou moeten worden, op grond waarvan [eiser] recht op een uitkering zou hebben. Primair is er geen sprake van wilsovereenstemming, met als gevolg dat geen rechtsgeldige beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen. Subsidiair is [eiser] van mening dat de beëindigingsovereenkomst moet worden vernietigd op grond van een wilsgebrek aan de zijde van [eiser], namelijk dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden, dan wel dat gebondenheid aan de overeenkomst onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 7:904 lid 1 BW).
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. De arbeidsovereenkomst is geëindigd met de beëindigingsovereenkomst van 25 april 2023. De beëindigingsovereenkomst is rechtsgeldig tot stand gekomen. [gedaagde] heeft [eiser], toen deze bij haar in dienst was, veel geholpen, zo ook met zijn echtscheiding, door haar advocaat in te schakelen en de kosten voor te schieten. Na zijn echtscheiding hebben [eiser] en [gedaagde] elkaar vaak gesproken over de zorg van [eiser] voor zijn 12-jarige neefje, die bij hem inwoont. [eiser] kon, na de echtscheiding, zijn werk niet meer combineren met de zorg voor zijn neefje. [gedaagde] heeft nog voorgesteld om een ticket te betalen zodat het neefje naar zijn ouders in Dubai kon reizen, maar dat wilde [eiser] niet. Na 19 april 2023 hebben [gedaagde] en [eiser] driemaal overleg gevoerd over deze situatie en toen zijn zij tot de gezamenlijke conclusie gekomen dat het beter is om de samenwerking te beëindigen. Partijen zijn daarom een vaststellingsovereenkomst met elkaar aangegaan, waarbij het de bedoeling was dat [eiser] een uitkering kon krijgen. De consequenties hiervan zijn met [eiser] besproken. [eiser] zou dan een werkloosheidsuitkering kunnen krijgen. [gedaagde] heeft nooit gezegd dat [eiser] met een vaststellingsovereenkomst een uitkering bij het UWV kan krijgen, zodat van valse voorwendselen geen sprake is.

4..De beoordeling

4.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
4.2.
De spoed bestaat er volgens [eiser] uit dat hij geen loon ontvangt. [eiser] heeft echter toegelicht dat hij op dit moment een (voorlopige) uitkering op grond van de werkloosheidswet (ww-uitkering) ontvangt. Niet of onvoldoende is gesteld dat die uitkering onvoldoende is voor [eiser] om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat de vrijstelling van de sollicitatieplicht mogelijk vervalt na deze uitspraak, zoals ter zitting is aangevoerd, maakt dit voorgaande niet anders. Het spoedeisend belang van [eiser] is gelet hierop beperkt.
4.3.
Daarnaast wil de kantonrechter bij de huidige wederzijds aangevoerde stellingen en verweren niet vooruitlopen op een oordeel in een gewone procedure, dat de beëindigingsovereenkomst vanwege het ontbreken van wilsovereenstemming niet rechtsgeldig tot stand is gekomen of vernietigbaar is op grond van een wilsgebrek. Hoewel er twijfels zijn bij de juistheid van de handelswijze van [gedaagde], indien zij geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld na een ziekmelding van [eiser], waarvan hij niet hersteld was gemeld, wordt het verweer van [gedaagde], dat de beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig is overeengekomen, ondersteund door de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden ([eiser] kon na zijn echtscheiding het werk niet meer combineren met zijn zorgtaken voor zijn neefje). Ook wordt het verweer van [gedaagde] ondersteund door het aanvankelijk verzoek van [eiser] bij brief van 8 juni 2023 om, gelet op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 25 april 2023, tot die datum het loon uit te betalen. Het is gelet hierop op dit moment niet duidelijk of de wil van [eiser] bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst ontbrak of dat er sprake is van een wilsgebrek. Een kort gedingprocedure leent zich niet voor bewijslevering. Dit betekent dat niet geoordeeld kan worden dat het aannemelijk is dat in een gewone procedure geoordeeld zal worden dat er vanwege het ontbreken van de wil geen beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen of dat deze vernietigbaar is op grond van wilsgebreken.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen over de mate van spoed die [eiser] bij een voorlopige voorziening heeft, de aannemelijkheid dat de eis in een gewone procedure zal worden toegewezen en daarbij ook het restitutierisico dat er is als een voorlopige toewijzende uitspraak in een gewone procedure wordt teruggedraaid, is de kantonrechter van oordeel dat het belang van [eiser] bij een voorlopige voorziening niet opweegt tegen het belang van [gedaagde] een bodemprocedure af te wachten, voor zover nodig. De eis van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.5.
De rechtbank zal gelet op de relatie tussen partijen de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
4.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de eis van [eiser] af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688