Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 2 augustus 2023, met bijlagen;
- het antwoord, met bijlagen;
- de mail van 14 augustus 2023 van BHG, met één bijlage;
- de spreekaantekeningen van de gemachtigden van beide partijen.
- namens BHG: [naam 1] ([functie 1]), [naam 2] ([functie 2]) en [naam 3] ([functie 3]), met de gemachtigde van BHG mr. M.L. Timmerman;
- namens TVOR: [naam 4] ([functie 4]), [naam 5] (adviseur), [naam 6] (investeerder) en [naam 7], met de gemachtigden van TVOR, mrs. J.M. de Heer en D.R.D.A. Buren-Baks.
2..De feiten
“geen ruimte te zien voor het ophogen van de vaste huur.”
- verstrekken bankgarantie;
- verstrekken concerngarantie;
- (…)”
[naam 8] en ik hebben vandaag kort telefonisch contact gehad inzake stand van zaken “scenario IV”.
“De 10e kan voor mij. We hebben mandaat voor een oplossing, alleen zal dat wel een andere moeten zijn dan gesloten beurzen. We zien dan graag een voorstel van jullie zijde tegemoet.”
6 februari 2023 aan BHG gestuurd. In deze aangepaste versie is vermeld dat het afgesproken bedrag van € 850.000,- in één keer zal worden betaald. Verder is in randnummer 2.5 vermeld:
“[naam 10] zouden afhandelen”en dat de in de aangepaste vaststellingsovereenkomst toegevoegde vrijwaring niet acceptabel is. Daarbij laat BHG uitdrukkelijk weten niet met de aangepaste concept vaststellingsovereenkomst akkoord te gaan. Verder laat BHG in die mail weten:
3..Het geschil
- TVOR te veroordelen de tussen partijen gesloten SOK en huurovereenkomst na te komen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag met een maximum van € 1.000.000,-;
- TVOR te veroordelen binnen 10 werkdagen de (bouw)werkzaamheden in en aan het hotel te staken en gestaakt te houden totdat gesprekken tussen TVOR en BHG over het definitief ontwerp zijn afgerond, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag, met een maximum van € 1.000.000,-;
- TVOR te veroordelen in de proceskosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
- partijen hebben weliswaar gesproken over beëindiging van beide overeenkomsten, maar uiteindelijk hebben zij daarover geen overeenstemming bereikt. BHG is nooit akkoord gegaan met de door TVOR gesuggereerde vrijwaring. Daar komt nog bij dat de heren [naam 1] en [naam 9], die de afspraken die in de vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen hebben gemaakt, niet bevoegd zijn om BHG te vertegenwoordigen. TVOR heeft, wetende dat er nog geen vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen, met een derde partij gecontracteerd.
- TVOR komt geen beroep op ontbinding op grond van artikel 11.5 van de SOK toe. Een geslaagd beroep op dit artikel vereist dat er gesprekken hebben plaatsgevonden over het definitief ontwerp. Ondanks herhaald aandringen van BHG is dit nog altijd niet gebeurd, laat staan dat BHG een concept definitief ontwerp heeft kunnen beoordelen of goedkeuren. Verder blijkt uit niets dat de kosten met meer dan 10% afwijken van de beoogde investering. TVOR heeft nooit duidelijk inzicht in de kosten verschaft.
4..De beoordeling
“betreffende een huurovereenkomst”zijn, zoals bedoeld in artikel 93 onder c Rv. Beide partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij graag zouden willen zien dat de zaak inhoudelijk door de kantonrechter beoordeeld wordt.
9 februari 2022 vier scenario’s voorgesteld (zie onder 2.16), waarbij drie scenario’s zagen op continuering van de samenwerking (en dus de overeenkomsten) en het vierde scenario zag op het ‘uit elkaar gaan’. Het feit dat er drie scenario’s zijn besproken waarbij partijen nog met elkaar door zouden gaan maar waarbij – kort gezegd – nog iets moest worden geregeld voor de hogere kosten, betekent al dat partijen op dat moment nog in een onderhandelingsfase zaten en niet gezegd kan worden dat het niet is gelukt om tot een Definitief Ontwerp te komen. Indien partijen namelijk voor een van die drie scenario’s hadden gekozen, dan zouden partijen naar alle waarschijnlijkheid weer met elkaar in gesprek zijn getreden om tot een Definitief Ontwerp te komen. Partijen hebben gekozen voor scenario 4. Vanzelfsprekend werd vanaf dat moment niet meer over het Definitief Ontwerp gesproken, maar hebben partijen getracht om afspraken te maken om tot beëindiging van de overeenkomsten te komen. Uiteindelijk heeft BHG in maart 2023 aan TVOR laten weten dat er geen overeenstemming tussen partijen is bereikt over de vaststellingsovereenkomst. Pas op dat moment heeft TVOR de overeenkomsten tussen partijen met een beroep op artikel 11.5 van de SOK buitengerechtelijk ontbonden. Aangezien partijen gedurende de tijd dat zij aan het onderhandelen waren over een vaststellingsovereenkomst niet meer hebben gesproken over het Definitief Ontwerp, had het voor de hand gelegen om, nadat BHG liet weten dat zij niet instemde met de voorgelegde vaststellingsovereenkomst, de gesprekken over het Definitief Ontwerp weer op te starten. Dat is niet gebeurd. Op dat moment had TVOR immers al met een derde partij gecontracteerd.
“geen andere aanspraken meer worden gedaan door BHG, aan BHG gelieerde partijen of derden waarmee BHG in kader van het project The View overeenkomsten heeft gesloten”, maar in de aangepaste vaststellingsovereenkomst is daar uitdrukkelijk de naam [naam 10] toegevoegd en de zin,
“zodat The View in die zin daarvoor door Borealis zal zijn gevrijwaard.”BHG heeft kort na ontvangst van de aangepaste vaststellingsovereenkomst te kennen gegeven het niet eens te zijn met de opgenomen vrijwaring en laten weten dat het pertinent onjuist is dat BHG
“[naam 10] zou afhandelen”.Uit die verklaringen kan in ieder geval worden opgemaakt dat de vrijwaring in de vaststellingsovereenkomst een wezenlijk element voor BHG was. Bovendien kan naar objectieve maatstaven ook worden aangenomen dat een vrijwaringsclausule een wezenlijk element is, aangezien een vrijwaring voor TVOR door BHG grote financiële gevolgen voor BHG kan hebben indien een derde partij, zoals [naam 10], haar aanspreekt wegens beëindiging van de tussen hen bestaande overeenkomst. Nu aanbod en aanvaarding op dat punt ontbreekt en het punt van de vrijwaring een wezenlijk element is, kan niet worden gezegd dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over alle essentialia van de vaststellingsovereenkomst en kan dus ook geen overeenkomst op hoofdpunten worden aangenomen.