ECLI:NL:RBROT:2023:7987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
10214717 / CV EXPL 22-36247
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake huurachterstand en bewijslevering in huurovereenkomst tussen Damson B.V. en gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een huurovereenkomst tussen Damson B.V. en de gedaagde, die is gesloten op 1 augustus 2015. Damson B.V. stelt dat de gedaagde de huur niet volledig heeft betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 30.935,22, naast boetes en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Damson vordert ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de bedrijfsruimte en betaling van de verschuldigde bedragen. In een eerder verstekvonnis is de huurovereenkomst ontbonden en is de gedaagde veroordeeld tot ontruiming en betaling van een totaalbedrag van € 76.925,50. De gedaagde is het niet eens met dit vonnis en heeft verzet aangetekend, waarbij hij stelt dat er afspraken zijn gemaakt over de huurbetalingen die de vermeende achterstand zouden ontkrachten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2023 zijn beide partijen vertegenwoordigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er bewijslevering noodzakelijk is om de stellingen van beide partijen te onderbouwen. De gedaagde heeft zijn tegeneis gewijzigd en eist terugbetaling van een bedrag van € 45.029,41, alsook schadevergoeding voor de onrechtmatige ontruiming. De kantonrechter heeft de eiswijzigingen van beide partijen toegestaan en heeft bepaald dat bewijs moet worden geleverd over de huurbetalingen en de afspraken die zijn gemaakt. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering, met een rolzitting gepland op 28 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10214717 / CV EXPL 22-36247
datum uitspraak: 1 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Damson B.V.,
gevestigd in Tilburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. S.F. Dik te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. D. Tap te Den Haag.
De partijen worden hierna ‘Damson’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 13 juli 2022, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 9 augustus 2022 met zaaknummer 10004627 \ CV EXPL 22-21980;
  • de verzetdagvaarding van 24 oktober 2022 met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de repliek in conventie met antwoord in reconventie en een wijziging van eis, met bijlagen;
  • de akte wijziging van eis tevens indienen nadere producties van [gedaagde], met bijlagen;
  • de akte van Damson;
  • de rolbeslissing van 28 april 2023;
  • de akte van [gedaagde], met bijlagen;
  • de antwoordakte van Damson, met een bijlage.
1.2.
Op 20 februari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens Damson [naam 1] en [naam 2] aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van Damson. Verder was [gedaagde] aanwezig, vergezeld van [naam 3] en [naam 4] en bijgestaan door zijn gemachtigde.

2..De beoordeling

in conventie en in reconventie
Waar gaat de zaak over?
2.1.
Tussen partijen is met ingang van 1 augustus 2015 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan het adres [adres]. Damson stelde zich in haar dagvaarding op het standpunt dat [gedaagde] de verschuldigde huur niet steeds volledig had betaald en dat sprake was van een huurachterstand van € 30.935,22 (inclusief indexering) berekend tot en met de maand juli 2022. Volgens Damson was [gedaagde] daarnaast € 41.350,00 aan boetes en € 4.640,28 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan haar verschuldigd. Damson eiste in haar dagvaarding dan ook dat (1) de huurovereenkomst zou worden ontbonden, (2) [gedaagde] zou worden veroordeeld om de bedrijfsruimte te ontruimen en (3) [gedaagde] zou worden veroordeeld tot betaling van de hiervoor genoemde bedragen, waarbij de huurachterstand moest worden vermeerderd met de wettelijke rente en Damson ook aanspraak maakte op een gebruiksvergoeding (met een eventuele boete) vanaf 1 augustus 2022 tot aan de ontruiming van de bedrijfsruimte.
2.2.
In het verstekvonnis van 9 augustus 2022 is (1) de huurovereenkomst ontbonden, (2) [gedaagde] veroordeeld om de bedrijfsruimte te ontruimen, (3) [gedaagde] veroordeeld om in totaal € 76.925,50 aan huurachterstand, boetes en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan Damson te betalen (met de wettelijke rente over de huurachterstand) en (4) is [gedaagde] veroordeeld om vanaf de maand augustus 2022 een gebruiksvergoeding aan Damson te betalen. Op 6 oktober 2022 is de bedrijfsruimte ontruimd. Partijen hebben nadien overeenstemming bereikt over voortzetting van de exploitatie van de bedrijfsruimte door [gedaagde] in afwachting van de uitkomst van deze procedure.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met het verstekvonnis en daarom is hij deze zaak gestart. Volgens [gedaagde] zijn er tussen partijen afspraken gemaakt met betrekking tot de betaling van de door [gedaagde] aan Damson verschuldigde huur. Deze afspraken leiden er, volgens [gedaagde], toe dat helemaal geen sprake is geweest van een huurachterstand en dat [gedaagde] ook geen boetes aan Damson was verschuldigd. [gedaagde] heeft de huur overeenkomstig de gemaakte afspraken betaald. [gedaagde] is dan ook van mening dat de eis van Damson alsnog moet worden afgewezen. Daarnaast eist hij zelf als tegeneis - na wijziging daarvan - dat Damson wordt veroordeeld om een bedrag van € 45.029,41 (met rente) terug te betalen en dat voor recht wordt verklaard dat Damson aansprakelijk is voor de schade (met rente) die [gedaagde] als gevolg van de onrechtmatige ontruiming van de bedrijfsruimte heeft geleden.
De eiswijziging van [gedaagde] wordt toegestaan
2.4.
[gedaagde] heeft zijn tegeneis gewijzigd in zijn akte wijziging van eis tevens indienen nadere producties en daarbij ook nieuwe bijlagen in het geding gebracht. Die akte is op 15 februari 2023 door de kantonrechter ontvangen. Damson heeft de vraag aan de orde gesteld of [gedaagde] de eiswijziging op tijd heeft gedaan en of die eiswijziging en de daarbij in het geding gebrachte bijlagen in de beoordeling kunnen worden betrokken. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Het uitgangspunt is dat de (tegen)eis kan worden veranderd of vermeerderd zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen (artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ‘Rv’). Dit is slechts anders als de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde, maar daar is geen sprake van. De eiswijziging is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ontvangen en Damson is na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op de eiswijziging te reageren. Onder deze omstandigheden is Damson niet in haar (verdedigings)belangen geschaad en is de eiswijziging ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Dat de bij de eiswijziging gevoegde bijlagen niet uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling - zoals in de dagbepaling van 19 december 2022 is bepaald - zijn ontvangen, maakt dit niet anders. De kantonrechter acht die bijlagen van belang om een beslissing te nemen in de zaak en Damson is in de gelegenheid gesteld om op de bijlagen te reageren. Ook op dit punt is Damson dus niet in haar (verdedigings)belangen geschaad en het later in het geding brengen van de bijlagen is ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
2.5.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter voor de beoordeling van de zaak uitgaat van de gewijzigde tegeneis van [gedaagde], zoals die hiervoor onder 2.3. al is vermeld.
De eiswijziging van Damson
2.6.
Damson heeft haar eis ook gewijzigd. Zij eist nu nog dat (1) de huurovereenkomst wordt ontbonden, (2) [gedaagde] wordt veroordeeld om de bedrijfsruimte te ontruimen, (3) [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van in totaal € 54.340,00 aan boetes, (4) [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 6.578,84 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en (5) [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 3.230,94 (met rente en een eventuele boete) vanaf 1 maart 2023 tot aan de ontruiming van de bedrijfsruimte. De huurachterstand is volgens Damson inmiddels volledig betaald door [gedaagde].
Er is bewijslevering noodzakelijk
2.7.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat op 1 januari 2021 geen sprake was van een huurachterstand (en ook niet van een voorstand). Dit volgt uit randnummer 8 van de dagvaarding van Damson en de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] heeft dit - mede in het licht van de vaststellingsovereenkomst en het feit dat hij uitvoering heeft gegeven aan die overeenkomst - onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dit betekent dat voor de beoordeling van de vraag of ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding door Damson sprake was van een huurachterstand die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde slechts de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 juli 2022 (de datum waarop de dagvaarding door Damson is uitgebracht) van belang is. Verder geldt voor de tegeneis van [gedaagde] met betrekking tot teveel betaalde huur ook dat alleen relevant is of [gedaagde] in de periode na 1 januari 2021 al dan niet teveel huur aan Damson heeft betaald, met dien verstande dat wel relevant is of [gedaagde] in de maanden juni 2020 tot en met december 2020 al dan niet al een huurkorting in verband met de coronacrisis heeft gehad en, zo niet, of hij daar alsnog recht op heeft.
2.8.
De kantonrechter kan op dit moment niet beoordelen of ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding door Damson sprake was van een huurachterstand en, zo ja, wat de omvang van die huurachterstand was. De kantonrechter kan ook nog niet vaststellen of [gedaagde] wellicht teveel huur aan Damson heeft betaald. Daarvoor is namelijk van belang dat wordt vastgesteld wat [gedaagde] vanaf 1 januari 2021 aan huur aan Damson was verschuldigd, welke betalingen [gedaagde] heeft verricht en hoeveel huurkorting en/of uitstel van betaling [gedaagde] om welke reden van Damson heeft gekregen. Op dit moment kan de kantonrechter dit nog niet beoordelen, omdat partijen op essentiële punten van mening verschillen over de afspraken die tussen hen zijn gemaakt, de reden waarom bepaalde huurkortingen zijn gegeven en de betalingen die door [gedaagde] zijn verricht. Voordat in deze zaak een eindvonnis kan worden gewezen, is daarom op een aantal punten bewijslevering noodzakelijk. Hierna wordt uitgelegd op welke punten bewijs moet worden geleverd en door wie.
2.9.
Gelet op het overzicht dat [gedaagde] in randnummer 20. van zijn akte voor de rolzitting van 1 juni 2023 heeft opgenomen, stelt [gedaagde] zich (inmiddels) op het standpunt dat (a) over de maanden april 2020 en mei 2020 een huurkorting van 50% is verleend in verband met de coronacrisis, (b) over de maanden juni 2020 tot en met december 2020 een huurkorting van 50% is verleend in verband met de vervanging van de elektra van de bedrijfsruimte c.q. een verbouwing, (c) over de periode van januari 2021 tot en met juli 2021 een huurkorting van 25% is verleend in verband met de coronacrisis én (d) over de laatstgenoemde periode ook voor 25% van de huur uitstel van betaling is verleend. De afspraken onder (a) en (c) zijn door Damson erkend, zodat die afspraken (inmiddels) vast staan tussen partijen. De afspraken onder (b) en (d) zijn door Damson betwist.
2.10.
In principe is het aan [gedaagde] om bewijs van de afspraken onder (b) en (d) te leveren. Dat bewijs is ten aanzien van de afspraak onder (d) op dit moment nog niet geleverd. Ten aanzien van de afspraak onder (b) is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] voorshands heeft bewezen dat die afspraak is gemaakt. Daarvoor is redengevend dat op de door [gedaagde] in het geding gebrachte huurfacturen over de maanden augustus, september, oktober en december 2020 “
I.V.M verbouwing 50 % korting” staat vermeld (zie bijlage 10 bij de akte van [gedaagde] voor de rolzitting van 1 juni 2023). Daarbij weegt ook mee dat op de huurfacturen voor de maanden april en mei 2020 en januari, februari, maart, juni en juli 2021 expliciet staat vermeld dat een huurkorting vanwege de coronacrisis wordt verleend. Gelet op het voorgaande is het nu aan Damson om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat de afspraak onder (b) is gemaakt en aan [gedaagde] om bewijs te leveren dat de afspraak onder (d) is gemaakt. De kantonrechter volgt Damson niet in haar stelling dat het bewijs van deze afspraken niet ter zake doet. Als de door [gedaagde] gestelde afspraken komen vast te staan, leidt dit er immers mogelijk toe dat [gedaagde] over de periode van juni 2020 tot en met december 2020 nog recht heeft op een huurkorting vanwege de coronacrisis en/of dat 25% van de huur over de maanden januari 2021 tot en met juli 2021 ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding door Damson nog niet was verschuldigd. Dit is dan ook relevant voor de vraag wat de omvang van de huurachterstand ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding door Damson was en of ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte op dat moment waren gerechtvaardigd. De afspraken zijn ook relevant voor het antwoord op de vraag of [gedaagde] te veel huur aan Damson heeft betaald, zoals hij in reconventie stelt.
2.11.
Damson wordt gelet op wat zij in randnummer 15 van haar akte voor de rolzitting van 23 maart 2023 heeft geschreven ook in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of [gedaagde] over de maand maart 2020 - net als over de maanden april 2020 en mei 2020 - alsnog recht heeft op een huurkorting van 50% vanwege de coronacrisis. Uit dat randnummer lijkt namelijk te volgen dat dit het geval is. In het geval dat Damson zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] over de maand maart 2020 inderdaad ook nog recht heeft op een huurkorting van 50% vanwege de coronacrisis, hoeft Damson zich niet meer uit te laten over de tegenbewijslevering met betrekking tot de afspraak onder (b). De huurkorting over de maand maart 2020 zou dan immers € 1.573,00 bedragen en dat is meer dan het verschil tussen de in ieder geval al door Damson toegekende huurkorting vanwege corona à € 8.651,50 en de huurkorting vanwege corona à € 10.186,87 waar [gedaagde] aanspraak op maakt. Dit zou betekenen dat de discussie tussen partijen over de door [gedaagde] ingediende financiële stukken, de berekening van de huurkorting vanwege corona en alle overige door partijen op dit punt ingenomen stellingen buiten beschouwing kan worden gelaten en dat alleen de afspraak onder (d) nog hoeft te worden bewezen.
2.12.
[gedaagde] wordt ook toegelaten tot het leveren van bewijs van de door hem in het overzicht in randnummer 22. van zijn akte voor de rolzitting van 1 juni 2023 vermelde betalingen van € 1.575,00 op 1 juli 2021 (contant), € 3.146,00 op 11 juni 2022 (per bankoverschrijving), € 3.146,00 op 31 oktober 2022 (per bankoverschrijving), € 3.230,94 op 2 december 2022 (per bankoverschrijving) en € 84,94 op 2 december 2022 (per bankoverschrijving). De betalingen van vóór 1 januari 2021 zijn immers niet relevant en de overige betalingen die in het overzicht van Damson staan heeft Damson erkend.
Hoe gaat de zaak nu verder?
2.13.
De kantonrechter verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 28 september 2023 om 13:30 uur, zodat partijen zich bij akte over de (tegen)bewijslevering kunnen uitlaten en Damson zich kan uitlaten over de vraag of [gedaagde] over de maand maart 2020 alsnog recht heeft op een huurkorting van 50% vanwege de coronacrisis.
2.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
3.1.
stelt Damson in de gelegenheid om zich op de rolzitting van
donderdag 28 september 2023 om 13:30 uurbij akte uit te laten over de vraag of [gedaagde] over de maand maart 2020 recht heeft op een huurkorting van 50% vanwege de coronacrisis;
en in het geval dat het antwoord op deze vraag “nee” luidt:
3.2.
laat Damson toe tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte stelling dat partijen hebben afgesproken dat over de maanden juni 2020 tot en met december 2020 een huurkorting van 50% zou worden verleend in verband met de vervanging van de elektra van de bedrijfsruimte c.q. een verbouwing;
3.3.
bepaalt dat:
- Damson op de rolzitting van
donderdag 28 september 2023 om 13:30 uurbij de te nemen akte in de gelegenheid is om mede te delen of en, zo ja, op welke wijze zij het tegenbewijs wil leveren;
- en indien zij dit tegenbewijs schriftelijk wil leveren zij bij die gelegenheid de op het bewijsthema betrekking hebbende stukken direct in het geding moet brengen;
- en indien zij dit tegenbewijs wil leveren door het doen horen van getuigen zij bij akte opgave moet doen van het aantal en de personalia van de door haar voor te brengen getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden november en december 2023 en januari 2024, zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
3.4.
wijst Damson erop dat namen en woonplaatsen van eventueel voor te brengen getuigen tenminste zeven dagen vóór het te houden getuigenverhoor schriftelijk aan de kantonrechter en de wederpartij moeten worden aangezegd;
3.5.
bepaalt dat Damson te zijner tijd zelf zorg moet dragen voor behoorlijke oproeping van de eventueel voor te brengen getuigen;
3.6.
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
en in alle gevallen:
3.7.
laat [gedaagde] toe tot het leveren van bewijs van zijn stellingen dat:
a) over de periode van januari 2021 tot en met juli 2021 voor 25% van de huur uitstel van betaling is verleend;
b) hij op 1 juli 2021 € 1.575,00 contant aan Damson heeft betaald;
c) hij op 11 juni 2022 € 3.146,00 per bankoverschrijving aan Damson heeft betaald;
d) hij op 31 oktober 2022 € 3.146,00 per bankoverschrijving aan Damson heeft betaald; en
e) dat hij op 2 december 2022 € 3.230,94 en € 84,94 per bankoverschrijving aan Damson heeft betaald;
3.8.
bepaalt dat:
- [gedaagde] op de rolzitting van
donderdag 28 september 2023 om 13:30 uurbij de te nemen akte in de gelegenheid is om mede te delen of en, zo ja, op welke wijze hij het bewijs wil leveren;
- en indien hij dit bewijs schriftelijk wil leveren hij bij die gelegenheid de op het bewijsthema betrekking hebbende stukken direct in het geding moet brengen;
- en indien hij dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen hij bij akte opgave moet doen van het aantal en de personalia van de door hem voor te brengen getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden november en december 2023 en januari 2024, zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
3.9.
wijst [gedaagde] erop dat namen en woonplaatsen van eventueel voor te brengen getuigen tenminste zeven dagen vóór het te houden getuigenverhoor schriftelijk aan de kantonrechter en de wederpartij moeten worden aangezegd;
3.10.
bepaalt dat [gedaagde] te zijner tijd zelf zorg moet dragen voor behoorlijke oproeping van de eventueel voor te brengen getuigen;
3.11.
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
3.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
38671