ECLI:NL:RBROT:2023:7989
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek immateriële schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin verzoekster een immateriële schadevergoeding heeft aangevraagd op basis van artikel 8:88 en 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 3 november 2018 aan verzoekster was opgelegd. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. Na het instellen van beroep heeft de rechtbank op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in de hoofdzaak (ROT 19/2449) en het beroep ongegrond verklaard. Verzoekster heeft vervolgens op 25 februari 2022 en 11 april 2022 verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is om het verzoek te behandelen en dat het verzoek ontvankelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarfase niet langer dan zes maanden heeft geduurd, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn vooral valt toe te rekenen aan de beroepsfase. De rechtbank heeft de redelijke termijn vastgesteld op twee jaar en heeft geoordeeld dat deze termijn met vijf maanden is overschreden. De rechtbank heeft besloten om een immateriële schadevergoeding van € 50,- per half jaar toe te kennen, wat resulteert in een totale schadevergoeding van € 50,- aan verzoekster. Het verzoek om schadevergoeding in de verzoekschriftprocedure is afgewezen, maar de Staat der Nederlanden is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 418,50.
De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Rutten en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2023. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.