In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres, na het beëindigen van haar relatie met gedaagde, aanspraak maakt op de afgifte van een aantal goederen die in de gezamenlijke woning zijn achtergebleven. De relatie tussen partijen is op 5 juni 2023 beëindigd, waarna eiseres de woning heeft verlaten met hun gezamenlijke zoon. Eiseres eist de afgifte van diverse spullen, waaronder meubels en speelgoed, op straffe van een dwangsom. Gedaagde erkent dat hij een aantal spullen moet afgeven, maar betwist dat hij in het bezit is van alle gevraagde goederen. Tijdens de mondelinge behandelingen op 31 juli en 18 augustus 2023 zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen over de afgifte van de goederen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet kan worden verplicht om goederen af te geven die hij niet in zijn bezit heeft. De rechter heeft echter geoordeeld dat gedaagde een aantal specifieke goederen aan eiseres moet afgeven en heeft een termijn van veertien dagen gesteld voor deze afgifte. Tevens is er een dwangsom van € 25,00 per dag opgelegd voor het geval gedaagde niet aan deze verplichting voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.